Yves Lampaert: boerenzoon met kampioenenbaai
Vier jaar geleden werd Yves Lampaert in een magazine de nieuwe Briek Schotte genoemd. Dat heeft hij zowel aan zijn afkomst– West-Vlaming, landbouwerszoon – als zijn koersgedrag te danken. Altijd aanvallen, nooit achterom kijken en stoempen tot aan die verrekte meet. Om dan ongecensureerd te foeteren in de micro van Renaat Schotte. Enkel aan Brieks gulden regel  – je moe ziere riejen als je moe ziere riejen – durft hij wel eens te zondigen.

Een dinsdagnamiddag in augustus. Mijn gps sukkelt er op los in het landelijke Ingelmunster. Al een kwartier zoek ik naar de Klippelhoeve, het ouderlijk huis van Yves Lampaert. Uiteindelijk rij ik op goed geluk een lange oprit op. ‘Is dit de boerderij van de familie Lampaert?’ vraag ik aan een jonge kerel op een tractor. Hij wijst glimlachend naar de plek naast mijn wagen. ‘Forza Lampaert’ staat er op het tarmac geschreven. Lang moet ik niet naar mijn gast zoeken. Op een veld, achter een grote schuur, staat Yves samen met zijn ouders over een struik gerooide aardappelen gebogen. Ze kijken elkaar bedenkelijk aan. “Allemaal doorschieters, niks kan je met deze patatten aanvangen,” zegt mama Carine. “De droogte deze zomer was meedogenloos voor de akkerbouw. Dag en nacht moesten we beregenen. Anderhalve maand heeft Jens, onze ander zoon, in de zetel geslapen. Al die moeite en dan is dit het resultaat. Miserie is het.”

De beer van Binche

En toch zal 2018 bij de Lampaerts als een boerenjaar de geschiedenis ingaan. Niet door de prei en de kolen die hier jaarlijks uit de West-Vlaamse zandleem worden geperst, maar door de vruchten die de zoon des huizes op zijn fiets plukte. Naast een tweede zege in ‘Dwars Door Vlaanderen’  kroonde Yves zich immers tot Belgisch Kampioen op de weg.  Zijn belangrijkste zege tot nu toe, beseft hij. “Misschien niet de mooiste koers die ik won – ik plaats mijn ritoverwinning vorig jaar in de Vuelta ietsje hoger – maar het is zeker degene waar je het langst deugd van hebt. Elke keer als je die trui aandoet, geeft dat toch een speciaal gevoel.”

Beresterk was hij in Binche. Mee in de grote ontsnapping van de dag en de favoriet voor de overwinning. Tot ploegmakker Philippe Gilbert, die ook zijn zinnen op het BK had gezet, kwam aansluiten. Samen met Jasper Stuyven doken ze de laatste kilometers in. En dan moest Yves gokken: demarreer ik als eerste of niet? “Ik had met Phil niks afgesproken. Maar de logica was dat ik als eerste ging. Hij heeft een iets snellere sprint dan ik. Als Stuyven het gat dichtreed, kon hij het makkelijk afmaken. Jasper bleef gelukkig zitten. Maar ik kreeg het niet cadeau. Ik heb de laatste vijf minuten van de koers 460 watt geduwd. Dat is enorm.”

Volgens ploegfotograaf Sigfrid Eggers, die Quick Step dit jaar van nabij achter de schermen volgt, heeft de titel Yves een boost gegeven. ‘Hij laat zich  meer gelden in de ploeg dan vroeger. Toen bleef hij meer op de achtergrond.’ Yves schudt zijn hoofd. “Dat is maar gedeeltelijk waar. Ik heb altijd mijn mening gegeven, maar door die trui wordt er misschien meer naar me geluisterd. Al voel ik me hierdoor niet meer dan een ander. Voor mij is iedereen binnen de ploeg gelijk. Naar iemand als Iljo Keisse zal ik altijd luisteren. Ook al is hij geen kopman, ik kan nog altijd veel van zo’n gast leren.”

Vader Jean komt er even tussen: “Door die boy (red; trui) krijgt hij natuurlijk meer aandacht. Maar daarom moet hij niet naast zijn schoenen gaan lopen. Mocht ik dat merken, ik zou meteen ingrijpen. Het is niet omdat je kampioen bent, dat je niet meer vriendelijk moet zijn tegen de mensen.”

Een warm nest van nuchtere, hardwerkende, West-Vlamingen – een betere omgeving kan je voor een jonge renner niet indenken. Dat weet ook ploegdirecteur Patrick Lefevere. ‘Er staat een zeer goede kop op Yves Lampaert. Bij veel jonge gasten moet ik zorgen dat ze met hun voeten op de grond blijven, maar bij Yves is dat nooit aan de orde geweest.’ Yves grijnst. “Ik kan er zelf ook niet tegen als iemand meteen denk dat hij de koning is. Ik herinner me een neoprof die bij zijn aankomst in de ploeg meteen de anciens tegensprak. Keisse vroeg om kop te doen en hij zei: ‘Neen, laten we demarreren.’ Zo’n gast zet ik snel op zijn plaats. Je ziet steeds vaker dat jonkies geen ontzag meer hebben voor gevestigde waarden. Zo’n Chris Froome of Tom Boonen, ik durfde daar in het begin van mijn carrière niet naast te rijden. Ik had een heilige schrik dat ze door mijn schuld zouden vallen. De nieuwe generatie trekt zich dat geen bal meer aan. Vroeger werd het team dat de koers in handen nam, ook meer gerespecteerd. Als we nu met Quickstep op de eerste rij rijden, komen zich daar onnozelaars tussen wringen. ‘We mogen hier toch ook rijden?’ zeggen ze dan. ‘Ja, goed, maar rij dan ook op kop. En laat ons anders gewoon ons werk doen.’”

BK Boeren § Boerinnen

De carrière van Yves Lampaert begon laat. Op zijn zestiende was hij nog judoka. “Ik was daar best goed in. Haalde mijn zwarte gordel, werd zelfs Belgisch Kampioen bij de cadetten, maar na een tijdje geraakte ik op die tatami uitgekeken. Door eens aan een duatlon mee te doen, werd mijn interesse voor het fietsen gewekt.”

Zijn eerste koers was het Belgisch kampioenschap voor boeren en boerinnen in Meulebeke. “Ik weet nog dat er na twee ronden een groepje was weggereden. Ik zette me op kop van het peloton en maakte van mijn kloten dat ze harder moesten rijden. Dat had ik beter niet gedaan. Ze trokken eventjes door en ik lag er af,” lacht Yves. “Ik was nadien de nek af, maar ik had de smaak wel te pakken. Mijn nonkel Geert, wiens zoon Stijn Neirynck ook prof was, zei: ‘Je hebt talent, je moet koersen.’ Ik zie hem hier nog zitten aan tafel om mijn ouders te overtuigen. Er is veel werk op een boerderij, dus die stonden daar niet meteen voor te springen. Ze hadden immers de tijd niet om me naar al die koersen te brengen. Ik had het geluk dat oud-renner Wim Van Hecke zich over mij ontfermde. Elk moment van de dag stond hij voor me klaar. Hij soigneerde me alsof ik Tom Boonen  himself was. Hij voerde me overal naartoe, masseerde me, rijkte me tijdens de koers reservewielen en bidons aan, enzovoort. Zonder hem was ik wellicht geen renner geworden. Jammer genoeg is hij ondertussen gestorven.”

Zijn eerste officiële koers reed Yves in de winter van 2008. Op een tweedehands fiets die naast de blitse bolides van de andere junioren op een aftandse tractor leek. Het was ijskoud en regende pijpenstelen, maar toch vertrok hij zonder muts en handschoenen. Zijn concurrenten keken hem meewarig aan, maar Yves reed wel de 90 km uit. “Ik voelde de kou niet. Ik was gewend om ’s winters preit (red; prei) te oogsten. Als je bij vriestemperaturen handenarbeid moet verrichten, kan je wel tegen een stootje.”

“Geen haar op mijn hoofd dat toen dacht dat ik ooit prof zou worden. Want ik bulkte niet van het talent, het duurde lang voor ik bij de jeugd een koerske won. Ik was dolblij dat ik bij de beloften van Soenens-Construkt Glas mocht gaan rijden waar kleppers als Jens Keukeleire, Tim De Clercq en Baptiste Planckaert zaten. Die zijn allemaal prof geworden. Ik kon bijlange dezelfde uitslagen niet voorleggen, maar omdat de voorzitter per se een Ingelmunstenaar in zijn ploeg wou, mocht ik meedoen. Stap per stap werd ik beter en uiteindelijk geraakte ik in het beloften-team van Omega Pharma – Quick Step. Ook toen dacht ik er nog niet aan een carrière op de fiets. Dat besef kwam er pas toen ik bij de beloften tweede werd in Parijs-Roubaix.”

Patrick Lefevere vond het echter nog te vroeg om Yves Lampaert in zijn profploeg op te nemen. Hij leende hem in 2013 uit aan Topsport Vlaanderen. Een gouden zet, vindt Yves zelf. “Ik kan het elke jonge renner aanraden. Daar kan je zelf je grenzen aftasten, je mag er in een koers eens je gang gaan en zien hoe ver je raakt. Ga je op je bek, geen probleem. Bij een grote ploeg ben je een radertje in een machine. Dan mag je geen fouten maken. Ik kon die druk toen nog niet aan. Ik zou mezelf ook verbrand hebben. Bij Topsport Vlaanderen mocht je eens een week rusten als je moe was, maar bij Quick Step is het programma veel zwaarder.”

Het was Walter Planckaert die de jonge Lampaert als prof kneedde. “Ik heb nog steeds een goede band met hem,” zegt Yves. “Walter houdt de jonge gasten met de voeten op de grond. Hij is héél basic: niet teveel wetenschap, toon eerst maar wat je kan. Voor je over wattagemeters begint, wil hij je eerst zien afzien. Walter is tactisch een kraan, hij leerde me leep te zijn. ‘Lampaertje, kijk goed naar degene die het minst doet. En doe nog wat minder,’ hoorde ik vaak in mijn oortje. Walter kon je een koers laten winnen. In 2014 was ik in Kuurne-Brussel-Kuurne in een ontsnapping mee met allemaal toppers: Boonen, Vanmarcke, Van Keirsbulck, Van Summeren, enzovoort. Walter zei: ‘Je moet maar één wiel houden, dat van Boonen. Ze gaan zeker samen blijven.’ Ik luisterde niet en sprong naar alles. Maar uiteindelijk werd het een groepssprint en won Boonen. Nu werd ik vierde, maar als ik Walter gevolg had, stond ik wellicht op het podium.”

Ondertussen ontplooide Yves zich ook als tijdrijder. Al kwam de ontdekking er per toeval. Bij de beloften, tijdens de Tour de Manches, wou hij het eens proberen, maar hij had geen tijdritfiets. Dus vroeg Yves aan een concurrent of hij een fiets mocht lenen. Hij raakte echter niet in de pedalen. Er kwam wat sleutelwerk aan te pas, waardoor hij een twintigtal seconden te laat aan de start kwam. Sneu, zeker toen hij op vijf seconden na het podium misliep. Dat zou hem geen twee keer overkomen. Hij vroeg zijn eigen tijdritfiets en werd meteen provinciaal en nationaal kampioen tijdrijden. “Met verstand kunnen afzien, dat is het geheim van een goede tijdrijder,” lacht Yves. “Een grote motor en karakter is niet voldoende, je moet ook nog goed kunnen doseren. En mentaal sterk staan, want het is een gevecht tegen jezelf. Velen krijgen een tik als ze bij een tussenpunt op achterstand staan, maar ik denk altijd: die ander ziet ook af, dus kan hij ook een inzinking krijgen.”

Aan de schouw prijkt de gouden UCI-medaille van de WK-ploegentijdrit in Qatar. Het bloedstollende duel met BMC kwam aan bod in de documentaire ‘One year in blue’. Pakkend zijn de beelden waar een dolgelukkige Yves Lampaert na de zege in de armen van Patrick Lefevere dook. ‘We hebben ze, Patrick,’ zei hij emotioneel. “Dat was een fantastische overwinning,” zegt hij glunderend. “Twee jaar op rij was BMC onze meerdere geweest. We wilden dus revanche. Iedereen verwachtte dat zij opnieuw zouden winnen, maar wij hadden ons in stilte héél goed voorbereid. Tom Steels liet ons op het vliegveld van Ursel urenlang ons bochtenwerk oefenen. Bij het laatste tussenpunt stonden de chrono’s gelijk, maar we wisten dat de laatste kilometers technischer waren met veel ronde punten. Daar wierp de training zijn vruchten af, we wonnen uiteindelijk met een handvol seconden voorsprong.”

Parijs zien en sterven…

In de wegwedstrijden laat Yves intussen zijn handtekening na: de verschroeiende demarrage in de slotkilometer. Jelle Nijdam had er ooit een patent op en ook André Tchmil was een specialist.  Lampaert flikte het zowel in Dwars Door Vlaanderen als in de Ronde van Spanje. “In de Vuelta bleef ik zelfs het aanstormend peloton voor,” zegt hij fier. “Dat is moeilijker geworden dan vroeger. Toen waren de sprintersploegen nog niet zo georganiseerd. Nu weten ze met die oortjes tot op de meter wanneer ze je gaan terugpakken. Het moet een beetje meezitten of het lukt niet.”

En mee zat het op de slotdag van de Tour de France niet. In de hoop de traditionele massasprint op de Champs-Elysées te ontlopen, had Yves zich op twee kilometer van de finish in het wiel van de ontsnapte Daniel Oss gezet. Toen die stilviel, besloot Lampaert alles of niks te spelen. “Ik wist al dagen op voorhand dat ik in de slotkilometer zou demarreren. Toen Fernando Gaviria uitviel, en we geen sprinter meer over hadden, had ik van die koers mijn doel gemaakt.” Lampaert nam al snel een handvol seconden, maar werd in het zicht van de finish ingelopen. “Er waren twee problemen: de tegenwind en de afstand. Ik ben iets te vroeg gegaan, in de Vuelta moest ik maar een kilometer overbruggen, hier anderhalve.  Maar ik kon moeilijk nog wachten, want dan zou het peloton te dicht genaderd zijn. Hoe dan ook was de inspanning te lang. Helemaal verzuurd was ik. Als je de krampen tot onder je oksels voelt, weet je hoe laat het is.”

“Ik hoef de beelden niet te zien,” zei een ontdane Lampaert meteen na de aankomst. Maar toen men Kristoff als ritwinnaar op het podium riep, zat Lampaert al met een IPad op zijn knieën. Samen met zijn verzorger keek hij naar de laatste vijf kilometer. Tot zijn verbazing zag hij hoe groot het gat was dat hij met zijn demarrage had geslagen. “Op dat moment drong de gemiste kans pas door. Ik had veel meer voorsprong dan ik dacht. Dit is voorlopig de grootste ontgoocheling uit mijn carrière. Op de Champs-Elysées winnen, daar droomt elke renner van. Ik zou er met plezier mijn Belgische trui voor inwisselen. Héél de wereld kijkt naar de slotetappe van de Tour. Er is maar één koers die ik nóg liever wil winnen: Parijs-Roubaix.”

Hij stond al eens bij de beloften op het podium en werd 7e in 2015. Maar hoe goed Lampaert op kasseien kan rijden ontdekte het grote publiek tijdens de Tourrit van Arras naar Roubaix. Hoe hij op de strook van Camphin-en-Pévèle – volgens kenners dé lastigste uit de helleklassieker –  het pak uiteen ranselde, maakte indruk. Helaas moest hij tegen de snelle Degenkolb en Van Avermaet het onderspit delven. Maar waarom schitterde hij dan niet in de recentste Parijs-Roubaix? “Op zestig kilometer van de meet, lag mijn ketting eraf. En net op dat moment, brak de koers open. Toen ik terug in het peloton van de favorieten kwam, waren Stuyven en Sagan al gaan vliegen. Maar ik had niet de superbenen. Ik had iets te vroeg gepiekt: in de Omloop, Parijs-Nice en Kuurne was ik héél goed, maar na mijn overwinning in Dwars door Vlaanderen viel ik wat terug. Was het decompressie? Ik weet het niet. Er komt wel wat bij kijken als je een koers wint, sponsorverplichtingen, uitnodigingen door de pers en zo….”

En de pers smult van Lampaert. Zijn après-koers-quotes zijn nu al cultureel erfgoed. De ‘tweie ter reeke’ na Dwars Door Vlaanderen, bijvoorbeeld. En elke wielerliefhebber weet vandaag ook wat skarten (red; sukkelen) betekent. Toch schrikt hij af en toe van zijn eigen openhartigheid. Zoals toen hij in de krant las dat het pensioen van Tom Boonen als een bevrijding voor hem werkte. “Het leek alsof ik blij was dat Tom weg was. Integendeel: mocht hij morgen opnieuw koersen, zou ik onmiddellijk weer voor hem knechten. Tom begreep gelukkig wat ik bedoelde. ‘Ik werd ook beter toen Museeuw vertrok,’ zei hij.”

The leader of the pack

Nu Niki Terpstra verhuist naar Dimension Data, schuift Lampaert opnieuw een rang in de pikorde bij Quick Step op. Toch had hij liever gehad dat Terpstra was gebleven. “Ik vind het geen goede zaak dat hij weg is. Natuurlijk is er nu een kopman minder, en zal ik meer mijn goesting kunnen doen, maar de sterkte van ons team was net dat we vier speerpunten hadden: Gilbert, Terpstra, Stybar en ik. Je moest zelden iets recht zetten, want er was altijd wel iemand van ons mee. Dat is leuk koersen. Nu gaat er sowieso iets meer druk op mij komen. Bovendien was Terpstra mijn leermeester, van alle renners heb ik het meest van Niki opgestoken. Zo leerde hij me in de voorbije Tour beter te dalen. In de haarspeldbochten gebruikte ik te veel mijn achterrem – ik trok daar zo hard aan dat de tubes soms ontploften. ‘Je voorste rem dient vooral om te stoppen, die vanachter om te corrigeren,’ zei Niki. En inderdaad, toen ik zijn raad volgde, daalde ik veel beter. Ik denk dat we bij Quick Step nog niet goed beseffen welke topkerel we kwijt zijn. Hij was een ambiancemaker die de teamspirit aanwakkerde. Wanneer we de boel in flarden hadden gereden, kon hij met zo’n brede grijns op de bus verschijnen. “Nou, met dat waaiertje hebben we ze toch weer lekker geflikt,” zei hij dan op z’n Hollands. We gaan hem nog missen.”

Maar misschien zal Quick Step zijn kopman sneller vergeten zijn dan gedacht. Patrick Lefevere heeft immers een goudhaantje gestrikt: Remco Evenepoel, die nu al de nieuwe Merckx wordt genoemd. “Zijn prestaties zijn fenomenaal,” zegt Yves. “Als je op een Europees kampioenschap tien minuten wegrijdt, dat is ongezien. En hij doet dat bijna in elke wedstrijd. Ik ben ervan overtuigd dat hij volgend jaar al profkoersen gaat winnen. Niet de grote wedstrijden, maar zo’n koersen die net buiten de World Tour vallen, zoals de GP de Wallonie. Hij ziet zichzelf ook als een klimmer, dus ik denk dat hij vooral in het Ardense werk en kleine rondes zal uitgespeeld worden. Hoe dan ook, ik zou het alleszins fantastisch vinden om in de ploeg van de nieuwe Merckx te mogen rijden.”

‘Het wordt dus uitkijken naar de nieuwe welp van the wolfpack,’ zeg ik. Yves lacht. “Brian Holmes heeft die bijnaam uitgevonden. Na elke koers krijgen we van hem een mailtje met het wedstrijdverslag. ‘God forgives, the wolfpack don’t,’ is zijn afsluiter. Maar het beeld van een wolvenroedel strookt wel met de mentaliteit van Quickstep. Die samenhorigheid, dat agressief koersen. Een kleine of grote koers, we gaan er altijd voor. En wie er wint, doet er niet toe.”

Melk en Rodenbach

Trainen doet Yves Lampaert in een roedel met een minder hippe naam: de melkerie. “Ja,” lacht hij. “We zijn een groepje trainingsmakkers uit de streek: Jens Debusschere, Bert Van Lerberghe, Tim Declercq, Stijn Steels en Jonas Rickaert. Omdat we na een slechte koers oeverloos tegen elkaar kunnen zagen, is die naam ontstaan. ‘Man, gij kunt nogal een beetje melken, hoor.’ Stijn Steels heeft het lumineus idee gehad om bij het afscheidsfeest van Tom Boonen aan StuBru-presentatrice Linde Merckpoel te vragen of ze meter van ons groepje wou worden. Ze stemde toe, en belt ons vaak in haar programma op. Zo geniet ‘de melkerie’ nu nationale bekendheid.”

Vader Jean komt binnen. Of fotograaf Jelle en ik geen zin hebben in een lekkere Rodenbach. Dat laten we ons geen twee keer zeggen, maar Yves laat de kelk aan zich voorbij gaan. “Een geheelonthouder ben ik niet. Ik kan als een pater naar mij doel toeleven, maar als het seizoen erop zit, moet ik kunnen uitbreken. Hoeveel pinten ik dan drink, weet ik niet eens. Alleen dat ik op handen en voeten naar huis kruip. Dat gebeurt twee keer per jaar: na de sluitingsprijs Putte-Kapellen en na de kampioenschappen in het voorjaar. Maar nu moest ik direct na het BK naar de Tour, dus was het noppes. Het wordt tijd dat het oktober is,” lacht hij. “Gezond leven is een opoffering voor mij, maar niet de zwaarste. Wat ik vooral spijtig vind, zijn de feesten van vrienden en familie die je moet missen. Naar Tomorrowland of Werchter gaan, dat kan je elk jaar. Maar een trouwfeest van een goede vriend, dat komt nooit meer terug.”

We maken ons klaar om enkele foto’s buiten te nemen. Maar eerst wil ik graag weten aan welke punten hij nog wil werken. “Ik ben zeker niet traag, maar mijn sprint mag iets sneller. Een massasprint ga ik nooit winnen, maar een groepje dat met tien naar de meet trekt, daar heb ik kansen. Ik moet blijven werken aan mijn explosiviteit. Al wringt dat een beetje met mijn tijdrijderscapaciteiten. Daar moet je net op uithouding trainen. Patrick Lefevere vindt ook dat ik wat meer met mijn hoofd dan met mijn hart moet koersen. En hij heeft gelijk. Tijdens de voorbije E3-prijs had ik zo’n momentje. Ik voelde me zodanig sterk dat ik me halfweg koers al in Harelbeke waande. Ik rij los naar de meet, dacht ik. Op de Taaienberg ging ik machtig rap, enkel Terpstra kon volgen. Maar op de Karnemelkbeekstraat stond ik plots geparkeerd.”

Samen stappen we voorbij een grote John Deere-tractor. Ik zie er Yves heimelijk naar lonken. “Niks plezanter op een boerenhof dan met de tractor rijden,” zegt hij. “Vooral als je mag ploegen of drijfmest rondvoeren – dat vind ik de leukste werkjes. Alleen doe je dat in het voorjaar en dan heb ik wel wat anders te doen.  Bij Topsport Vlaanderen hielp ik af en toe nog wel eens mee, maar nu heb ik een te druk programma. Ik moet ook mijn rust respecteren. Als ik een beetje geluk heb kan ik in oktober wat helpen met de bloemkolen. Want het steekt soms, hoor, dat ik niet kan inspringen. Zeker als je ziet dat ze op de boerderij hulp kunnen gebruiken.”

Toch ziet Yves zich na zijn carrière niet terug te keren na de boerenstiel. “Als ik zie wat mijn ouders en broer allemaal moeten doen om hun kost te verdienen. Dat is vaak tjollen. Ik zie me eerder iets in de tuinbouwsector doen.” Dat hij als toprenner bij Quick Step wellicht nooit meer zal hoeven te werken, lacht hij weg. “Als je apebendig (red; Ingelmunsters voor gierig) bent, misschien. Ik zie me zeker na mijn carrière nog een stiel uitoefenen. (knipoogt) Misschien kom ik wel een tuin bij jou aanleggen.”

Foto’s: Jelle Vermeersch