Victoire Van Nuffel: feministe op een roze wielerwolk
Praten met pioniers uit de wielergeschiedenis is onmogelijk. De helden die het eerste uur van deze sport kruidden – lui als Odiel De Fraeye en Paul Deman – zijn immers al lang van ons heengegaan. En toch, aan de Vlaamse kust leeft nog een fenomeen dat de eerste steen legde. Victoire Van Nuffel zette midden de jaren ’50 het vrouwenwielrennen op de kaart.

Een snikhete zomerdag aan de Belgische kust. Onder het geluid van krijsende meeuwen stap ik het huisje van Victoire Van Nuffel (81) binnen. De dampende koffiemoor staat op het fornuis, een kat ligt spinnend op de deurmat. Op het bordes tikt een klokje rustig de seconden weg. Voorspelbare taferelen in de woonst van een alleenstaande bejaarde, tot ik opschrik bij een poster aan de muur. Aartsbisschop André Leonard met een roze condoom in zijn mond. ‘Onzin is besmettelijk’ staat er onder zijn hoofd te lezen.

“Ja, ik heb het niet zo voor de Kerk,” zegt Victoire me, terwijl ze me een kop koffie inschenkt. Waarom dit zo is, daar wil ze het nu nog niet over hebben. Ze wijst liever naar enkele antiquiteiten op haar kast. Schatten die uit de Noordzee gehaald werden en nu als trofeeën worden uitgestald. “Dat kruuksje (red; kruikje) komt uit de 16e eeuw,  vuvhonderd euro is het waard.”

Ook al doet ze haar best om West-Vlaams te praten, de Mechelse tongval – Victoire is afkomstig uit Hombeek – is nog onmiskenbaar aanwezig. “In het begin hebben ze hier vaak de zot met me gehouden. ‘Moeten we jou eens guuten?’ zei een visser. Ik kende dat woord niet. Tot ik eens mee ging op de vissersboot. Bij het gutten worden de ingewanden van de vis door de kieuwen naar buiten getrokken. Ze wilden me dus kelen,” lacht ze. “Weinig dames kunnen navertellen dat ze ooit in een vissersboot zaten. Volgens de zeevaarders brengen vrouwen ongeluk aan boord. Volgens mij zit de Kerk daar voor iets tussen. Schrik dat de vissers te veel amour zouden doen op boot.”

Tot zo’n twintig jaar geleden hield Victoire café Central in Zeebrugge open. Maar ik ben vooral geïnteresseerd in haar professioneel leven dat zich ervoor afspeelde. Toen ze één van de eerste vrouwelijke wielrensters ter wereld was. “Ik heb leren fietsen kort na de Tweede Wereldoorlog,” zegt ze. “De vluchtelingen trokken terug naar huis en lieten hun afgedankte fietsen achter. Ik ben er op één zonder zadel en met half werkende remmen gesprongen, maar had niet door dat de weg bergaf liep. Ik miste mijn draai en ben een huis binnen gereden waar de deur openstond. Ik knalde pardoes op een ladder. ‘Kan ik nu fietsen?’ riep ik bont en blauw naar de andere kinderen.”

De bonte wijvenlopers

In 1953, op haar zestiende, zet ze haar eerste stapjes in de koerswereld. Eerst voor de lol op de piste van Walem. “Marcel Janssens en Rik Van Steenbergen reden er ook. En ook Guido Horckmans, de acteur die de pastoor in de VTM-serie Familie speelde.” Vic wou een wielervergunning maar die werd haar door de Belgische Wielerbond geweigerd. “Ik ben dan maar in Parijs bij de UCI een internationale vergunning gaan halen. Zo kon ik toch wedstrijden in Frankrijk rijden. De Belgische Wielerbond bleef echter tegenwerken. Op het eerste WK voor vrouwen, in 1958, mochten we niet de koerstruien met de Belgische kleuren dragen. We moesten in het wit rijden.”

De bobo’s van de wielerbond waren niet haar beste vrienden. Geen goed woord heeft ze voor hen over. En dan durft er bij Victoire wel eens een krachtterm ontsnappen. Maar na elke ‘rotzak’ of ‘smeerlap’ gooit ze steeds theatraal beide handen voor haar mond, zich vrolijk excuserend voor haar taalgebruik. “’De bonte wijvenlopers,’ noemde ik ze ook. Het enige wat die mannen deden was zuipen en achter de vrouwen aanzitten. De organisator van een wielerwedstrijd moest alle délégués ook eten en drinken geven. Halfweg koers waren de meesten zo zat als een Zwitser. Vervelend, want soms hadden ze je niet over de meet zien komen en kon je naar je prijzengeld fluiten. Er waren er ook die er plezier in hadden om je te kloten. Zoals ‘Den Bolhoed’, de Vlaamse directeur-generaal, die aanhield met een vriendin van mij. Hij liet je in snertweer een koers uitrijden om daarna doodleuk te zeggen dat je gedeclasseerd was. Hij wist dat ik niet van hem moest weten, dus pakte hij tijdens een koers eens al mijn premies af.”

Het vrouwenwielrennen werd in zijn beginjaren niet ernstig genomen. Vrouwen op een racefiets waren een curiosum. Hun wedstrijden, criteriums rond de kerktoren, dienden als amuse-geule voor het ernstige mannenwerk. Rensters werden als een attractie beschouwd, niet als volwaardige atleten. “En toch had ik niet de indruk dat men ons uitlachte. Er stond altijd veel volk naar ons te kijken en we werden oprecht aangemoedigd,” nuanceert Victoire. “Men verweet ons wel eens dat we niet snel reden, maar dat kwam natuurlijk omdat ze ons over kasseiwegen vol putten stuurden. De national, dat was voor de mannen.  Zij mochten op de mooie brede wegen fietsen, terwijl wij de grindwegels rond de kerkoren kregen. Elsy Jacobs brak in 1958 het uurrecord op de piste van Milaan, ze reed 41,35 km/h. Dat was toch niet traag? Jan Janssens zei me ooit: ‘Ik zou niet willen koersen op de wegen waar jullie moeten rijden.’ In Ename werd het me op een dag te veel. Rond een kloteparcours had een délégué een afsluiting geplaatst waar niemand door kon. Ik kreeg geen frank startgeld, maar al mijn supporters moesten wel betalen. Zelfs mijn nonkel en tante. Toen ik vernam dat dit geld diende om het na-Tour-criterium van de mannen te financieren, weigerde ik te starten.” Victoire zucht eventjes. “Ach man, wat ik toen allemaal moest doorstaan… Op een dag wou ik gaan koersen in Italië. Ik stapte met mijn fiets op de trein in Brussel, maar werd meteen tegengehouden door de douane. “Wat zit er in die fiets? Drugs, zeker?” riepen ze. Ze konden maar niet geloven dat een vrouw wielrenster kon zijn.  Ze gingen mijn fiets zelfs uit elkaar vijzen. Toen ik mijn wielerlicentie toonde, beschuldigden ze me van valsheid in geschrifte. Die licentie kon niet écht zijn. Pas nadat ik ze met de wielerbond liet bellen, lieten ze me gaan.”

De strijd die Victoire in dit mannenbastion moest voeren, liet haar sporen na. “Ja, ik ben een overtuigd feministe. Maar dat vrouwen harder moeten knokken dan mannen, wist ik al eerder. Op mijn veertiende werkte ik in de Mechelse dekenfabriek Thierry. Ik werkte zo hard dat het bloed uit mijn handen liep. Op een bepaald moment kreeg ik een nieuwe collega. Een jonge gast die ik met één arm kon opheffen. Hij deed niet eens de helft van mijn werk, maar toch verdiende hij vier keer meer dan ik. Dan ben je snel feministe, hoor.”

Vrouwenrechten liggen Victoire na aan het hart. Elk jaar, op 11 november, stond ze op de Vrouwendag achter de toog. En in de jaren ’90 liep ze op de eerste rij in de betogingen om de abortuswet gestemd te krijgen. “In mijn tijd had je de ‘engeltjesmakers’. De rijken konden een dokter betalen om abortussen uit te voeren, maar de armen deden beroep op amateurs die met breinaalden aan de slag gingen. De ‘engeltjesmakers’ namen het echter niet nauw met de hygiëne, waardoor er veel vrouwen stierven aan infecties. Gelukkig zijn de tijden veranderd.”

Ze heeft op de tafel een grote lederen valies met krantenkipsels klaargezet. “Ik heb nog eens mijn zolder opgekuist,” lacht ze. “Eerlijk, ik heb nooit eerder mijn archief bekeken. Het interesseert me niet. Waarom? Het is al meer dan een halve eeuw geleden! Je hebt zo van die gepensioneerde coureurs die kunnen blijven praten over hun carrière. Ik snap dat niet.” Toch bespeur ik enige fierheid wanneer ze me een ingelijste foto aanreikt. Victoire poseert er in haar tricolore nadat ze het Belgische Kampioenschap van 1959 op de weg won. Een trui met een geschiedenis, want het was de eerste keer dat er een BK voor vrouwen georganiseerd werd. “Eigenlijk was dat mijn vierde nationale titel. De drie jaar ervoor had ik telkens het officieuze BK gewonnen. Omdat de bond niet meewerkte hadden een aantal sympathisanten – waaronder de vader van Yvonne Reynders – zelf maar een BK georganiseerd. In koersen van zo’n 60 kilometers met een dertigtal rensters, wist ik elke keer makkelijk te winnen.”

Victoire reed toen bij Flandria, waar de legendarische Briek Schotte de plak zwaaide. “Hij zei dat ik goed op mijn sjieke kon bijten. Ik was een doorzetter en had een goede sprint. Ik kon me ook op de piste uit de slag trekken, in 1959 won ik de nationale titel op de wielerbaan van Rocourt.”  Victoire werd ook Europees kampioen. Enkel een wereldtitel ontbreekt op haar palmares. Op het allereerste WK voor vrouwen, in 1958 te Reims, bleek de Luxemburgse Elsy Jacobs te sterk. “In de Champagnestreek is het geen meter vlak en Elsy kon beter bergop rijden dan ik. In de sprint voor het zilver, heb ik me laten ringeloren door twee Russen: Tamara Novikova en Maria Loukchina. Die hadden al een professionele omkadering met mecaniciens en coaches. Onze begeleiders waren altijd mislukte renners die eens tegen ons gingen vertellen hoe het moest. Zo’n pipo’s trokken we voortdurend aan. Soit, ik heb mijn sprint toen tactisch fout ingeschat. Ik kwam te vroeg op kop en de twee Russinnen stoven me voorbij.”

De biecht en Magritte.

Een jaar later, in het Waalse Rotheux-Rumière, zag het er lang naar uit dat Vic haar eerste wereldtitel zou pakken. Op tien kilometer van het einde zat ze in een kleine kopgroep. Als snelste van het pak, was ze de uitgesproken favoriete. Dat wist ook Elsy Jacobs die niet van haar zijde week. “Ik herinner me dat het pijpenstelen regende en dat Yvonne Reynders gelost was. Met een tiental rensters stormden we onder de rode vlag naar de meet. Ik kon de titel haast ruiken. Tot ik plots in de fiets van Elsy haakte en we samen op de grond lagen. De hele kopgroep ging tegen het asfalt en Yvonne reed ons voorbij naar haar eerste wereldtitel. Ik lag helemaal vanonder het groepje en weet niet eens hoeveelste ik die race eindigde. Ik heb het ook nooit willen weten, zo ontgoocheld was ik. Ik heb altijd gedacht dat er kwaad opzet in het spel was, maar ik kon het niet bewijzen.”

Victoire’s vermoeden bleek terecht. Meer dan een halve eeuw later werd ze door Elsy Jacobs opgebeld. De Luxemburgse was terminaal en wou op haar sterfbed iets bekennen. “’Ik heb je op dat WK inderdaad bewust doen vallen,’” zei ze. “Ze wist zeker dat ik wereldkampioen worden. Fier als ze was, eindigde ze liever naast het podium dan door mij in de sprint geklopt worden. Haar bekentenis verwonderde me eigenlijk niet. Ik heb het altijd vreemd gevonden dat ze me na die valpartij meer en meer kwam opzoeken. We werden zelfs goede vriendinnen. Ik denk dat ze dat deed uit wroeging.”

Met Yvonne Reynders, de grootste wielerkampioene die België ooit gekend heeft, klikte het niet. Yvonne’s vader speelde een grote rol in die rivaliteit. ‘Mijn vader was een agressieve dronkaard die op de koers met iedereen boel zocht,’ vertelde Reynders ooit. “Klopt,” zegt Victoire. “Haar vader stak tijdens een wedstrijd – letterlijk – een stok in mijn wiel. Ik vloog tegen een borduur en was bijna de kop in. Hij is toen voor het tribunal moeten komen. Ik heb één frank symbolische schadevergoeding gehad. Terwijl mijn fiets helemaal kapot was. Die had hij tenminste kunnen betalen. Hij was ook een leugenachtige bedrieger. Yvonne en ik kregen ooit eens na een wedstrijd elk een schilderij van René Magritte cadeau. Ik kon het niet meenemen naar huis, dus bood vader Reynders aan om het tijdelijk te bewaren. Ik heb het schilderij nooit meer terug gezien, terwijl dit nu veel geld zou waard zijn. Dat steekt nog steeds. En Yvonne was ook geen heilige hoor. Ze vroeg aan haar vriendinnen om kwakjes aan me uit te delen tijdens de koers.”

Veel geld heeft Victoire met wielrennen niet verdiend. “We reden voor een aalmoes. Ik kreeg altijd wel wat startgeld, omdat ze me graag hadden. Duizend frank, op het einde maar vijfhonderd frank meer.” Om fulltime te kunnen koersen in de zomer, moest Victoire in de winter gaan bijklussen als au pair. Dat deed ze op het buitenverblijf van de familie Empain, een Belgische industriële dynastie die aanzien verwierf door wereldwijd trams en metro’s aan te leggen. Haar bazin was Louise Empain, de jongere zus van baron Edouard Empain. Een echte aristocrate die neerkeek op het Vlaamse klootjesvolk. “Daar ben ik Vlaamsgezind geworden,”’ zegt ze. “Op een dag hoorde ik een gesprek over de Eerste Wereldoorlog. Veel Vlaamse boerenjongens zijn in de loopgraven gesneuveld omdat ze het Frans van hun oversten niet verstonden. Madame zei toen dat die ‘plattebokken’ met voldoende stokslagen wel Frans zouden verstaan. ‘Madame, ça c’est très vilain,’ brulde ik en sloeg de houten tafel bijna in tweeën. Ze keek me verbijsterd aan en zei geen woord. ‘Nu smijt ze me buiten,’ dacht ik. ‘Maar dat gebeurde niet.’ Het is ook daar dàt ik mijn geloof in de Kerk verloor. Het arme werkvolk werd door de Empains uitgebuit, maar de priester vond hen de max omdat ze volledig de kerk van Battel hadden gebouwd. De baron had er zelfs zijn privé-ingang. Zo kochten de Empains hun wit communiezieltje.”

Er valt een stilte en ik voel de drang om naar de poster van Léonard te kijken. ‘Waarom heeft hij een roze condoom in zijn mond?’ vraag ik. “‘Is dat een condoom? Zou kunnen, ik weet niet hoe dat eruitziet. Ik dacht dat het een babytuutje was. Tiens, er was hier onlangs een priester en hij heeft me er niet over aangesproken. Hij zou ook niet moeten proberen. De Kerk, wat heeft die niet allemaal uitgestoken, jong? Een echte sekte is het.” Er hangt een tweede poster in de woonkamer. Een jonge Martina Navratilova die de Wimbledon-trofee omhoog duwt. Er begint een lichtje bij me te branden. Navratilova was niet alleen één van de beste tennissters ooit, door haar coming-out als lesbische in de jaren ’80 werd ze een icoon van de homobeweging. Een beweging die in 2010 woest reageerde toen aartsbisschop Léonard in zijn boek aids een immanente rechtvaardigheid voor homoseksuelen noemde…

Roze wolk in Katmandou

In 1960 trok Victoire naar Parijs om er bij Leroux-Helyett te gaan rijden, het wielerteam van Jacques Anquetil en André Darrigade. “De begeleiding was professioneler en aangezien de best betaalde wedstrijden toch in Frankrijk waren, kon ik er evengoed gaan wonen.” Het was in de lichtstad dat Victoire de liefde van haar leven ontmoette. Een Française die net als haar wielrenster was. “Ze woonde nog bij haar ouders. Ik bleef af en toe bij haar slapen. Dat was toen heel gebruikelijk onder meisjes, niemand vond dat verdacht. En dus belandden we samen in bed. Ik wilde eerst niet, maar zij wel. Al die miserie, dacht ik. Maar het gebeurde toch…,” lacht ze verlegen. “Ze was de liefde van mijn leven. Een jaar hebben we samen gewoond, haar ouders hadden niks door. Maar het bleef helaas niet duren. Onder druk van haar familie, trouwde ze met een man. De dag voor haar huwelijk zijn we nog een hele nacht uit geweest en hebben we een laatste keer samen geslapen. Ik was natuurlijk ook uitgenodigd voor het trouwfeest. Raymond Louviot, mijn ploegdirecteur, was op de hoogte van onze affaire. Zijn vrouw heeft me ’s morgens twee cognacs gegeven. Dat moest me door die triestige dag helpen. Ik kon niet anders dan me erbij neer te leggen, het leven zat toen anders in elkaar dan nu. In die tijd was homoseksualiteit nog een groot taboe. Mijn familie wist het, maar er werd niet over gesproken. Op straat hand in hand lopen met een andere vrouw was onmogelijk. In Parijs heb ik de eerste lesbische nightclub weten opengaan, de legendarische Katmandou, die door de schrijfster Elula Perrin werd uitgebaat. Daar traden stripteaseuses op en konden lesbiennes elkaar ontmoeten. ’t Is te zeggen, lesbiennes met centen. Je weet hoeveel consummaties in Parijs kosten, hé? Dat was goed voor één keer.”

In het peloton was de geaardheid van Victoire geen geheim. “Dat kwam vooral door Yvonne Reynders die overal rondbazuinde dat ik voor de vrouwen was. Hierdoor miste ik een selectie voor het WK in Spanje, terwijl ze verdorie zelf lesbienne is. Soit, ik moet opletten wat ik zeg. Een paar jaar geleden heb ik van enkele collega’s een kwade telefoon gekregen omdat ik in een interview had verteld dat er wel meerdere lesbiennes in mijn tijd rondreden. Veel dames willen een halve eeuw later nog altijd niet uit de kast komen.” Ze lacht eventjes. “Eentje uit onze Flandria-ploeg was nochtans een hele felle. Die ging altijd achter getrouwde vrouwen aan. ‘Waarom pakt dat vrouwmensch er altijd ene die samen met een vent is?’ foeterde Briek Schotte. ‘Dat is miserie zoeken!’ Hij had gelijk: na een koers in Blankenberge is ze ooit eens moeten gaan lopen omdat een bedrogen echtgenoot met een geweer haar achterna zat.”

Nadat het privégeluk haar in Parijs in de steek liet, zag ze het ook professioneel niet meer in la France zitten. Doordat Victoire de taal niet machtig was, werd ze vaak het slachtoffer van combines. Ook over haar materiaal was ze niet tevreden. De Franse fietsen waren te frêle om over kasseien te rijden. Ze vroeg Briek Schotte of ze naar Flandria mocht terugkeren. “‘Vic, je bent hier uit vrije wil weggegaan. Blijf dan uit vrije wil weg,’ zei hij. Dat waren toen de principes. Eén keer weg uit een fabriek, dan kwam er je niet meer terug in. Toch bleef hij me in het geniep steunen. Hij voorzag me van betere fietsen en in zijn café op de markt van Kortrijk heb ik nooit één frank moeten betalen.” Ondertussen bleef Vic in Franse loondienst rijden. Haar gloriejaren waren wel voorbij. Midden de jaren ’60 kampte ze met de ene blessure na de andere. “Mijn knieën waren kapot,” zegt ze. “Door de valpartijen zijn ze scheefgegroeid. Men behandelde dat toen niet, voet in de haken en verder rijden! Op den duur kon ik mijn voeten niet meer recht op mijn pedalen zetten. Zo kan je nooit voldoende kracht ontwikkelen om te koersen.”

We hebben het nog even over de grote coureurs uit haar tijd. Zoals het Franse sprintwonder André Darrigade en monsieur chrono Jacques Anquetil, haar collega’s bij Leroux-Helyett. “Het waren sloebers.  Soms zetten ze in de cafetaria een brandende kaars onder mijn stoel. En zij maar lachen als ik recht sprong. Maar ze konden wel hard fietsen. Ik trainde eens mee op het parcours van Parijs-Roubaix. Op het einde moest ik aan de wagen van Louviot gaan hangen. Zo kapot was ik. Toen ik op de piste aankwam was mijn pols zo dik als een vuist, opgezwollen door over de kasseien te dokkeren.” Ook met Rik Van Steenbergen had ze een goed contact. “Een echte vrouwenmagneet was dat. Op een dag wou ik met hem mee naar huis, maar…” Ze lacht als ze me verbaasd ziet opkijken. “Neen, zotteke, ik bedoel met hem meerijden in zijn auto. Dat was na een koers in Frankrijk, maar we geraakten er niet weg. Elke vrouw wou een handtekening van hem. Als er honderd zijn die rond je nek hangen, dan is het verdomd moeilijk om ze van je af te slaan. Negenennegentig keer had hij het karakter om ‘neen’ te zeggen, maar de 100e keer was het wel prijs. Hij was verdwenen en ik kon met de trein naar huis. Ik nam hem dat niet kwalijk. Als je zo goed in de markt ligt, vind ik het maar normaal dat je af en toe eens een à côté’tje doet.”

Vic van den Central

Na haar carrière ging Vic in een Blankenbergs café opdienen. “De patron was altijd zat. En ik werd alleen maar in het zwart betaald, want vrouwen schreven ze niet in,” zegt ze cynisch. “Dus ben ik in 1969 maar zelf met een zaak begonnen: café Central in Zeebrugge.” Haar zaak was nog maar net open, toen er plots een oude bekende met een valies voor haar deur stond. Tien jaar nadat ze Victoire in de steek had gelaten voor een man, wou de Française haar terug. “Drie weken hebben we in dezelfde kamer geslapen, maar er is nooit iets gebeurd. Ik ben nogal principieel in de liefde. Gedaan is gedaan bij mij. We zijn wel vriendinnen gebleven. Haar man heeft ze laten zitten voor een andere vrouw.  Die kerel was veel te braaf. Hij heeft nooit willen scheiden. Na zijn dood heeft ze zelfs nog een goed pensioen van hem getrokken.”

Als ik haar vraag of ze nog liefdesrelaties heeft gehad, zwijgt ze eventjes. Schoorvoetend komt het er uit. “Ik heb niet veel chance gehad. Er zat altijd wel iets tegen. Rond mijn dertigste leerde ik in Blankenberge een apotheker-assistente kennen. Maar de vrouw die ze voor mij verliet kon dat niet verkroppen. Ze pleegde een mislukte zelfmoordpoging. Uit schuldgevoel is mijn vriendin toen naar haar ex teruggekeerd. Ik had ook een relatie met een non. In het klooster gaan was vaak als lesbienne de enige optie als je met geen man wou trouwen. Ze hebben haar betrapt met Moeder-Overste, waardoor ze buiten is gevlogen en iets met mij is begonnen. Helaas heeft ze van mij geprofiteerd. Ze bleef maar zagen om een eigen huis en toen ze het kreeg, was ze weg. Een paar jaar geleden heb ik nog eens iemand ontmoet. Ze had gedoctoreerd, een intelligente dame, ik kwam er goed mee overeen. We gingen vaak samen naar musea. Dat doet ik graag. Maar ze dronk. En dat is iets rot, jongen. Met alcoholisten valt niet te leven, dan blijf ik liever alleen. Alhoewel, ik voel me de laatste tijd steeds vaker eenzaam. Vroeger kende ik dat gevoel niet, want ik had altijd mensen om me heen.”

Ze wijst naar een poster van Kim Clijster die op haar frigo hangt. “Als kind kwam ze samen met haar papa in ons café. Ze volgde zeillessen bij Jacques Rogge, die had in Zeebrugge een jacht. ‘Proficiat mevrouwtje, je was zo’n goede coureur,’ zei ze. ‘Je gaat een veel betere atlete worden dan ik, zei ik.’ Ik heb nog gelijk gekregen ook,” lacht ze. “In een café leerde ik assertief te zijn. Als er één ambetant deed, sprong ik over het tapbiljart en had ik hem bij de lurven. Als ik er één op zijn bakkes sloeg, zorgde ik ervoor dat ik het goed deed. Dan ging dat in Zeebrugge rond en was je voor een paar jaar op je gemak. Als je topsport gedaan hebt, sta je met je beide voeten in de wereld. Je bent mentaal sterker en hebt geen schrik. Een man probeerde ooit eens in een treincoupé onder mijn rok te zitten. De volgende halte is hij met twee blauwe ogen uitgestapt. Ik had mijn principes: als je in mijn café buiten vloog, kwam je er nooit meer in. Zoals die ene die aan de toog pochte dat hij zijn vrouw sloeg. ‘Sla eens op mij,’ zei ik hem, terwijl ik met een matrak in mijn hand stond te zwaaien. Ik was een strenge cafébazin, maar ‘Vic van den Central’ was wel graag gezien. Toen een arrogant kereltje spottend riep dat ik voor de wuven was, hoefde ik niet eens zelf in te grijpen. Hij werd stante pede door de andere stamgasten buiten gezet. ‘Je mag onze cafébazin niet affronteren. Daar is de deur!’ riepen ze.”

We kijken nog eens in haar fotoalbum. Had ze meer uit haar carrière kunnen halen? “Wellicht wel, maar dan had ik naar doping moeten grijpen. Er zijn eens kennissen van Van Steenbergen naar mij gekomen. Met een middel dat ze in de oorlog aan de piloten gaven. ‘Yvonne Reynders gebruikt dat ook. Doe maar mee,’ zeiden ze. Of het waar was, weet ik niet. Maar ik durfde alleszins niet. In mijn tijd waren er nog geen controles en nam zowat elke renner maxiton (red; amfetamine). Ik nam wel eens zo’n pilletje, maar anderen staken gewoon hun tong in dat potje. Zoals Ritten De Wolf die ooit eens voor mijn voeten neerstuikte. Ik dacht dat hij dood was. Hierdoor heb ik zo’n schrik gepakt, dat ik ver weg van doping ben weggebleven. Misschien had het mijn carrière wel kunnen verlengen. Het laatste jaar kon ik niet meer mee. Toen ik zei dat ik ging stoppen, zei Yvonne Reynders: ‘Ik stop ook.’ Want ze kon ook niet meer mee. Maar ze herbegon toch. En het jaar nadien werd ze wereldkampioen.”

Foto’s: Karoly Effenberg