Sjaak Swart, voor altijd Mister Ajax.
Zou Zeus zich vanop de Olympus-berg met het wereldse voetbal inlaten? Als je Sjaak Swart tegen het lijf loopt, ga je twijfelen. Niet alleen koppelde de Griekse oppergod de beste Nederlandse ploeg aan zijn sterkste krijger, het uithangbord blijkt ook zijn genen te hebben. Mister Ajax wordt 79, maar huppelt nog steeds dartel de groene rechthoek rond. “Niemand op deze planeet speelde meer voetbalwedstrijden dan ik.”

Een bloedhete donderdagmiddag in juni. Op een voetbalveld vormt zich een cirkel van mannen. Twee van hen stappen naar het midden en hollen achter een ongrijpbare bal aan. Hun namen: Freek de Jonge en Guus Hiddink. Ze figureren in een van de best bewaarde voetbalgeheimen uit Nederland: de magische rondo van Sjaak Swart. Al 42 jaar lang inviteert de ex-Ajacied elke maandag en donderdag zijn vrienden op het veld van amateurclub Zeeburgia. “Alle grote spelers zijn hier al geweest: Johan Cruyff, Bobby Robson, Marco Van Basten,” vertelt Swart fier, terwijl hij met zijn blote bast een bal naar een maat kaatst. “Toen Frank Rijkaard bij AC Milan speelde, nam hij soms het vliegtuig om stiekem bij ons te komen bijtrainen. Want onderschat zo’n rondo niet, na twee uur ben je bekaf. Als je het goed doet, val je een paar kilogram af.” Swart is niet alleen de organisator, maar ook de vedette én scheidsrechter van het gebeuren. Als een kleine generaal stuurt hij zijn troepen aan. “Ik ben streng. Als ik vind dat ze niet genoeg gejaagd hebben, pas ik artikel 23 toe: één extra rondje in het midden blijven staan. Zelf overkomt me dat dus nooit. Ik beheers dit spelletje zo goed, zelfs die van het eerste van Ajax speel ik naar huis.” Met vier uur voetbal per week is de voetbalhonger van de 79-jarige rechtsbuiten niet gestild. Hij speelt ook nog bij Lucky Ajax, het veteranenelftal van de Amsterdamse topclub. “We zijn een paar keer in België uitgenodigd geweest. Altijd goed ontvangen, behalve in Turnhout; daar kregen we onze centen niet. Neen, we komen niet gratis. Ik zou wel willen, maar de andere jongens zien dat anders. Voor 8.000 euro krijgen de mensen wel vedetten als John Bosman, Simon Tahamata en Aaron Winter te zien.” Ook bij Lucky Ajax zwaait Swart de plak. Hij is er speler-trainer. “Da’s handig, want dan kan je jezelf opstellen,” grijnst hij. “Op de flank speel ik niet meer. Ik heb nu een vrije rol. Zo’n doorsteekpasje waar je drie man te kijken mee zet, dat kan ik nog steeds. En ik loop nog hoor, voor mijn leeftijd zelfs aardig snel. Vorige week was mijn rechtstreekse tegenstander 19 jaar; je had zijn gezicht moeten zien toen ik mijn leeftijd zei. De kracht in mijn dijbenen, dat is er wel niet meer. Vroeger legde ik ze vanop 80 meter op de stropdas, nu is dat vijftig meter.”

Honger en holocaust.

Op zijn zesde was Swart al fan van Ajax. Vanachter op de fiets bij vader Louis, zo trok Sjakie naar Stadion De Meer om voor de roodwithemden te supporteren. Toch zou daar zijn voetbalcarrière niet starten. In 1946 sloot Sjaak zich bij het Amsterdams amateurclubje OVVO aan. “Met de welpen blikten we de rivalen van Ajax met 0-7 in. Ik was negen jaar en maakte vijf goals. Na de wedstrijd kwam Ajax-bestuurslid Muller op mijn vader afgestapt. ‘Wil de kleine niet bij Ajax spelen?’ Ja, dat was natuurlijk een droom die uitkwam. Maar in die periode was mijn moeder heel erg ziek. Ze heeft mijn eerste match bij Ajax nooit meegemaakt. Op mijn tiende verjaardag gaf ze me een doos in cadeaupapier. ‘Nog niet openmaken, anders vliegen de duiven eruit,’ zei ze. Als ik mijn ogen sluit, zie ik het haar nog zeggen. Twee dagen later, ze was pas 38, stierf ze. In het pakje zat mijn eerste spelerstenue van Ajax.”

De dood van zijn moeder was niet de enige zware tegenslag uit Sjaaks jeugd. In de oorlogsjaren had de familie Swart kennis gemaakt met het grootste monster uit de geschiedenis: de holocaust. Sjaak heet eigenlijk Jesaia, hij heeft een Joodse vader. Louis Swart zag hoe zijn hele familie door de nazi’s werd opgepakt. Zes broers, een zus en zijn beide ouders overleefden de concentratiekampen niet. “Mijn vader lieten ze met rust omdat hij getrouwd was met een Nederlandse. Maar toen mijn moeder in het hospitaal moest bevallen van mijn zus, en mijn vader dus alleen thuis was, viel die bescherming plots weg. Ik herinner me nog dat de Duitsers binnenvielen en mijn oma – de moeder van mijn moeder – deed alsof ze samen met mijn vader samen was. Mijn grootvader had zich ondertussen verstopt onder mijn bed. Een Duitser kwam even in de kamer piepen en deed de deur opnieuw dicht.  Omdat ik er als kleuter lag in te slapen, heeft die soldaat niet verder gezocht. Gelukkig, anders waren we allemaal weg geweest. Ons leven hing toen aan een zijden draadje”

Nadat zijn moeder stierf, kwamen Swarts grootouders inwonen. Samen met zijn vader baatten ze een viswinkel uit. “We hadden het niet breed.  Tot mijn zeventiende heb ik daar gewerkt. Met twee emmers aan mijn fietsstuur bracht ik gepekelde haring rond. Ook in putje winter, toen mijn vingers er bijna afvroren reed ik met vis de binnenstad rond. Pas toen ik in het eerste speelde mocht ik stoppen. Ik herinner me mijn debuut nog goed. Met de A-junioren speelden we thuis tegen DVS, maar in de rust werd ik plots gewisseld. Ik moest stante pede naar De Meer waar Ajax tegen Stormvogels speelde. Ik kwam meteen aan de aftrap, een onvergetelijk moment.”

Buffelen tegen Benfica.

“Die harde jeugd heeft me zeker als voetballer gevormd. Net als mijn legerdienst. Man, verschrikkelijk was dat. In die tijd kregen voetballers geen voorkeursbehandeling. Integendeel. Weet je waar ik gestationeerd was? In Ossendrecht, tegen de Belgische grens. De eerste drie weken mocht ik de kazerne niet uit. Geen matchen met Ajax, ik mocht niet eens buiten trainen. Omdat ik zo hard tegen mijn oversten zeikte, werd ik overgeplaatst naar Rotterdam-Zuid. Een vreselijkere plek kan je je als raséchte Ajacied niet inbeelden. Heel die kazerne was voor Feyenoord. ‘Dat wordt lastig, Sjakie,’ zeiden ze, toen ik vroeg om vrijaf te krijgen voor een match. Ze bleven me maar boycotten. Op een dag moest Ajax in Zuid-Afrika een tornooi gaan spelen. Ik had toestemming om mee te gaan, maar een dag voor afreis werd die toch ingetrokken. Ze hebben me zelfs verboden om de tweede ronde van de Europacup tegen Budapest af te werken. Tot de kolonel ontdekte dat ik de militaire ploeg in Europa op de kaart zette. Dankzij Sjakie Swart rolden we de Engelse marine op. Toen kreeg ik ineens wél vrijaf. Maar die ellendige periode had ook een positieve kant. Doordat ze me op droog zaad zetten, werd mijn honger naar de bal steeds groter. En dat gevoel ging nooit meer weg. Ik kan maar niet genoeg krijgen van het voetbal.”

Swart startte zijn carrière in 1956 bij Ajax als rechtsbinnen in het W-M-systeem. Hij kreeg toen het vaste rugnummer 8 dat hij steeds is blijven dragen. “Ik ben de enige speler van Ajax die – behalve keeper – op alle plaatsen in de ploeg heeft gespeeld. Ik maakte ook 228 doelpunten in het eerste, en dat voor een rechtsbuiten! ‘Sjakie kèn alles met de bal,’ zei coach Rinus Michels. ‘Hij beseft niet hoe goed ie is.’ Net als Johan Cruyff had ik de versnelde beweging met de bal aan de voet. Maar hij kon het zowel links als rechts, mijn linkervoet was veel minder.”

De avond voor onze ontmoeting heb ik naar een documentaire over Sjaak Swart gekeken. In ‘Ik voetbal dus ik besta’ spreekt Johan Cruyff vol bewondering over zijn ex-ploegmaat. ‘Sjaak was heel snel, had een goede voorzet, maar kon ook omgekeerd koppen – dat was zijn geheim wapen.’ Als ik Swart vertel dat ik niet begrijp wat Cruyff bedoelt, veert hij recht: ‘Kom naast me staan, ik laat het je zien.’ Ben je rechtsvoetig? Wel, dan maakt je hoofd normaal tijdens het koppen een beweging van je linker naar rechterschouder. De bal gaat dus de rechterkant uit. Ik deed net het omgekeerde. Als rechtervleugelspits kopte ik met mijn linkerslaap. Dat was een groot voordeel: zo kon ik aan de tweede paal opduiken om voorzetten die van links kwamen overhoeks in de winkelhaak te buffelen. Met zo’n kopbal besliste ik de halve finale van Europacup I tegen Benfica in 1972.” Dit was hét Swart-moment uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis. Niet in het minst omdat Sjaak na de match de legendarische woorden ‘Ik moest toch toevallig die kant uit!’ sprak.

We zijn ondertussen in het trainingscentrum De Toekomst beland. Terwijl op het kunstgrasveld naast ons John Bosman en Aaron Winter de U19 trainen, blikt Sjaak met mij op zijn beste jaren in het Ajax-shirt terug.  Samen met Piet Keyzer en Johan Cruyff vormde Swart in het begin van de jaren ’70 de voorhoede van het ‘Gouden Ajax’. Dat was toen, ook door de inbreng van andere kleppers als Ruud Krol, Johan Neeskens en Arie Haan, het beste team ter wereld. “Man, wat waren we goed,” gniffelt Swart. “We hebben ooit eens een goal tegen Chelsea gemaakt; zo mooi, dat heb ik achteraf nergens nog gezien. Ik kreeg de bal van Wim Suurbier, de rechtsback, nam hem met één tikkie in de loop mee en gaf dan een kromme naar Johan die aan de tweede paal stond. Die nam de bal met zijn rechterhak aan en schoot hem met zijn linker in de kruising. In vier tijden rolden we die Engelsen op. Dat is nu wel even anders.”

Swart nipt even van zijn koffie. We kijken door het raam naar de jonge Ajacieden die elkaar partij geven. Als een voorzet overwaait, gaat Mister Ajax net niet door het lint. “Zag je dat?! Helemaal gek word ik daarvan. Niemand kan nog een deftige center trappen. En weet je hoe dat komt? Omdat ze er niet meer op oefenen. Op het einde van elke training ging ik twintig keer na elkaar met de bal aan de voet op de back af. Ik schakelde hem uit en gaf een voorzet naar Johan of Pietje. Corners zijn al helemaal een ramp. Of hij is een metertje hoog, of ze trappen hem véél te hard over iedereen heen. Man, ik leg ze nu nog op het stropdassie.  Vaak zie je ook een rechtsvoetige het veld oversteken om aan de linkerzijde van het veld een corner nemen. Daar begrijp ik helemaal niks van. Ten eerste draait de bal dan naar de keeper toe en ten tweede is bij balverlies de speler zestig meter uit positie. Ruimte zat in de rug voor een tegenaanval! Bij ons nam de rechtsbuiten op rechts de corners, en de linksbuiten op links. Nooit kwam iemand mijn plekkie innemen. Dat hoefde ook niet, ik trapte altijd een lekkere strakke jongen naar het penaltypunt.  We hebben eens een seizoen gehad van 122 doelpunten. Henk Groot, een echte kopbalspecialist, maakte er 42, zijn broer 35. Mocht John Bosman met mij gespeeld hebben, hij maakte 50 goals per seizoen.”

De hoed van Memphis.

Als de wielerhashtag #InDeTijdVanRoger een voetbalbroertje zoekt, raad ik hem #InDeTijdVanSjakie aan. Vroeger was alles mooier en beter. Het palmares van Ajax lijkt hem gelijk te geven. Drie keer na elkaar won het Gouden Ajax de Europacup 1. Vooral de tweede beker in 1972 tegen het grote Inter Milan sprak tot de verbeelding. De Italianen, gevreesd voor hun catenaccio, werden door de Nederlanders in de Kuip van het kastje naar de muur gespeeld. De match ging de geschiedenis in als de ontdekking van het totaalvoetbal. Cruyff scoorde twee keer, waarvan één goal op aangeven van Swart. Sjaak ging de overwinning tot zes uur ’s ochtends in de stad vieren, maar om tien uur stond hij al achter de desk van zijn sigarenwinkel. Die baatte hij samen met zijn vrouw uit. “Ik moest de voorverkoop doen van de volgende match, ze stonden rijen dik aan m’n deur voor tickets. Ik regelde ook het transport voor de uitmatchen. Bij een match tegen Feyenoord had ik 25 bussen voor mijn deur staan. Ik heb naast het voetbal altijd gewerkt. Om acht uur ’s morgens stond ik in mijn winkel. Om negen uur ging ik trainen en nam mijn vrouw over. Van twaalf tot één opnieuw de winkel. En het laatste stukkie van vijf tot zes ook. In ’74 heb ik mijn sigarenwinkel verkocht en geïnvesteerd in een ijsbaan. ”

De ochtend na een gewonnen Champions Leaguefinale wat keuvelen met de supporters, we zien het Ronaldo en Messi niet snel doen. Swart vond het de normaalste zaak van de wereld. “Mijn vrouw ging zelfs koffie voor hen zetten. En dan maar ouwehoeren over de match. Dan hoorde je of je goed gespeeld had of niet. Fantastisch! Ik begrijp niet waarom spelers nu altijd met rust willen gelaten worden. Het publiek betaalt veel geld om hen te zien, dan moet je ook iets teruggeven. Als een kind twee uur aan het hek staat voor een handtekening, dan moet je niet stiekem met je auto achterom rijden of doen alsof je ze vanonder die reusachtige koptelefoon niks hoort. Als ik trainer was, dan gooide ik die lelijke dingen gelijk op de schroothoop. Onlangs dook Memphis Depay onder een gigantische hoed in het Oranje-trainingskamp op. Ik had die meteen naar huis gestuurd. Je komt toch om te voetballen, niet om te showen? Zo’n jongen had ik tijdens zijn jeugd moeten begeleiden.”

Sjaak Swart is al jaren actief als spelersbegeleider in een sportmakelaarsbureau. Hij kent de spelersmarkt als zijn broekzak en had een hand in de carrière van Thomas Vermaelen en Toby Alderweireld. Vandaag ziet hij hoe de voormalige Ajax-Belgen ondertussen de wereld veroveren. “Wat denk je van ‘onze Dries’?” zegt hij, verwijzend naar de Napoli-speler. “Jullie Belgen mogen Ajax dankbaar zijn. Mertens, Vermaelen, Vertonghen, Alderweireld – we hebben ze allemaal gehad. Die laatste ben ik hoogstpersoonlijk in Beerschot gaan halen. Vier à vijf keer ben ik bij hem thuis geweest. Maar ik ben geen gehaaide makelaar die snel willen cashen. Ik praat met die jongens over hoe ze willen voetballen. Tuurlijk wil ik iets verdienen, maar ik hou ook rekening met de mens.  Wie naar me luistert, kan een mooie carrière maken. Helaas doen ze dat niet altijd. Tom De Mul, bijvoorbeeld. Fantastische rechtsbuiten, maar veel te snel naar het buitenland vertrokken. Ik had hem onlangs nog aan de lijn. ‘Tom, toch jammer dat je niet naar me geluisterd hebt, hé.’ Ik wilde hem begeleiden, maar zijn vader was nogal – nou ja, hoe zeg je dat – een apart geval. Het eerste wat hij zei toen ik aan de voordeur stond, was: ‘Ik ben van mijn vrouw af’. Alsof ik dat belangrijk vind? In de woonkamer vond ik op tafel een hoop dampende asbakken, niet meteen een omgeving waar je een voetballer wil zien opgroeien. Toen ik hem uitlegde wat spelersbegeleiding inhield, antwoordde hij: ‘Nou, dat kan ik ook.’ Ik werd nogal pissig en zei: ‘Ik heb wel gevoetbald, u niet. Ik weet wat Tom nodig heeft.’ Zijn vrouw, die daar dus blijkbaar nog inwoonde, zei kurkdroog: ‘Mijnheer Swart heeft gelijk.’ Man, die kregen daar een ruzie. Ik ben snel weggevlucht en heb De Mul niet meer gezien.”

“Maar ik vind het leuk dat het goed gaat met het Belgisch voetbal. Jullie hadden vroeger ook wel goeie spelers, hoor. Het Anderlecht van Jurion en Van Himst, dat was een topteam. Ik stond altijd tegenover Jean Thissen. Ken je die? Dat was een slager, man. Weet je wie bij Anderlecht toen écht goed was? Laurent Verbiest, de libero. Indien hij niet verongelukt was, zou die wellicht beter dan Beckenbauer geworden zijn. Echt spijtig dat die maar tot zijn 26e gespeeld heeft. We hebben voor hem met Ajax een herdenkingswedstrijd op Anderlecht gespeeld. Ik weet nog dat we met 4-1 verloren.”

De man in het zwart.  

“Zesenzeventig kilogram, al veertig jaar mijn competitiegewicht,” zegt Sjaak, terwijl hij het kraakwit hemd over zijn buik strak wrijft. “Af en toe komt er na een maaltijd een kilootje bij, maar dat gaat er meestal diezelfde dag nog af. Ach, voetballen, ik kan er niet mee ophouden.  Aanvankelijk wou ik het record van Stanley Matthews breken. Samen met Garrincha was hij mijn groot voorbeeld. Mooi buitenomgaan en voorzetten geven, zo wilde ik voetballen. Matthews speelde tot zijn eenenzeventigste, die heb ik dus ruimschoots voorbijgestoken. Meer dan 3000 matchen staan er op mijn teller, dat doet geen enkele mens op de planeet me na. Alleen al bij het eerste van Ajax zit ik aan 800 officiële matchen. Ik had daar toen niet genoeg mee; ik speelde ook zaalvoetbal en in de horeca-afdeling. Zelfs tijdens de zomervakantie stopte ik niet. In het Italiaanse Ricionne, al 50 jaar onze reisbestemming, speelde ik partijtjes met de locals. Op een veld waar jij je hond nog niet op uitlaat. Nu beginnen die gasten te janken als de winterstop korter is dan drie weken. Wat ben je met rust? Rust roest! Als profvoetballer moet je bezig blijven. Bij Rinus Michels was het niet waar: ‘Doortrainen, altijd even hard!’ Als je ze nu een paar dagen vrijaf geeft, zitten ze meteen op het vliegtuig naar Ibiza. Ze doen daar geen reet en liggen veel te laat in bed.  Dat kostte ons vorig jaar de titel. Na de gewonnen match tegen Herenveen, kregen de spelers drie dagen vrij. Iedereen pitten aan het zwembad. Ze keerden terug en raakten geen knikker tegen De Graafschap. We haalden maar een punt en PSV werd in extremis kampioen.”

De dag nadat Ajax de titel verloor, maakte ik voor het eerst kennis met ‘Alles op Swart’- het Youtube-kanaal waar Mister Ajax elke week op ongezouten wijze de Nederlandse competitie fileert. Rood aangelopen van woede schopte Swart toen in het filmpje wild om zich heen. De scheidsrechter had ze geflikt, de trainer deugde niet, de spitsen waren waardeloos en hij hoopte dat De Graafschap, die hen de titel had ontnomen, zou degraderen. “Ja, maar je kent de voorgeschiedenis niet,” protesteert Swart. “Om te beginnen voelde ik me geflikt door een bestuurslid van De Graafschap. Die had me voor de belangrijkste match van het jaar de slechtste plaatsen gegeven; ik zat ergens aan de cornervlag. Uiteindelijk werd een zuivere goal van Ajax afgekeurd en schopten de spelers van De Graafschap op alles wat bewoog. Na de match liep de man die me de slechte tickets gaf, voor me uit. ‘We hebben ze mooi te pakken, die Amsterdammers. Lekker!’ hoorde ik hem tegen zijn maat zeggen. Ik heb hem op z’n rug getikt en zei: ‘Lul, jij gaat degraderen. Jullie hebben zoveel tegen ons gegeven dat jullie in de eindronde geen wedstrijd meer winnen.’ Wat ik niet verwacht had, was dat mijn voorspelling ook zou uitkomen. Ze hebben het nu al in Nederland over ‘De vloek van Swart’.”

Het was niet de eerste keer dat Sjaak Swart door zijn radde tong ophef veroorzaakte. ‘Ajax biedt excuses aan voor wangedrag erelid Sjaak Swart,’ kopte het Algemeen Dagblad op 3 maart 2013. Na een verloren wedstrijd tegen AZ was Swart niet te spreken over de wedstrijdleiding. Die had twee cruciale handsballen niet gezien. Na de match stormde hij ziedend zijn loge uit en wou hij bij scheidsrechter Kevin Blom verhaal halen. Z’n vrouw zag dat er met haar man geen land te bezeilen viel en besliste om hem snel mee naar huis te nemen. Maar op de roltrap naar de parkeergarage van de Arena, veranderde Swart plots van gedacht. Hij keerde op zijn stappen terug en stormde het zaaltje binnen waar Blom zat te dineren. Die heeft hij toen minuten lang verrot gescholden. “Ik heb er geen spijt van,” zegt Swart grijnzend. “Ja, zeg, het was niet de eerste keer dat Blom ons flikte. Een paar weken eerder tegen Heracles had hij een goal van ons gepikt en hen een penalty cadeau gedaan. En gele kaarten kende hij niet. Kijk, ik ga voor voetbal. Je moet de artiesten beschermen tegen de schoppers. Heb je al eens gezien hoeveel trappen Messi krijgt? En neen, twee uur na de match ben ik nog niet afgekoeld. Ach, Blom is gewoon voor Feyenoord.” De rivaliteit tussen Ajax en de concurrent uit Rotterdam is bekend. En met een pers die graag alles opblaast, is Swart een makkelijke prooi om het vuur aan te stoken. Zo berichtte een krant dat Swart geen felicitaties voor Feyenoords titel over zijn lippen kreeg. “Oh jawel, ik heb ze gefeliciteerd hoor,” zegt Swart nonchalant. “Ik heb niks tegen Feyenoord. De mooiste matchen speelden we tegen hen. Zonder hen, géén klassieker. En dat zou jammer zijn, want ik ben nog steeds de topscorer: 19 goals in 36 classica’s. Naast het veld hadden we een goed contact met de Feyenoordspelers. Willem van Hanegem, Wim Janssen, Coen Moulijn – dat waren geweldige gozers. Drie jaar geleden was ik nog op een reünie met Feyenoordspelers Toen ze na het dessert het clublied zongen, deed ik gewoon mee. Toch normaal op een feestje? Dat gebeurde in besloten kring, maar iemand heeft me toen al zingend gefilmd. Drie jaar later zet Pow.net die beelden toch wel op internet zeker? Schandalig, vind ik dat, op die manier iemand flikken. Ik ben als Ajax-bestuurslid in mijn hemd gezet. Ik heb zelfs doodsberichten gekregen. Vreemd genoeg van Feyenoordsupporters. Die pikten het niet dat ik hun clublied zong. “

Afscheid van 14

“Sterven op een voetbalveld, dat gaat me te ver. Maar zolang ik me goed voel, stop ik niet. Ik vind het spelletje veel te leuk. Soms speel ik tegenstanders die twintig jaar jonger zijn, van het kastje naar de muur. Mijn vrouw zegt: ‘Stop nou es.’ Mijn dochters zeggen: ‘Laat hem maar lekker gaan.’ Pas op, mijn vrouw was een geweldige steun in mijn carrière. Ik zeg altijd: ‘Een wijfie dat elke zaterdag met je naar de Bijkorf wil, dat moet je als voetballer niet hebben.’ Een prof heeft een partner nodig die zijn passie deelt. Of een goed pleeggezin. Neeskens en Lerby hebben bij me thuis gelogeerd. Zes uur ’s avonds eten, op tv een wedstrijdje van de Duitsers meepikken en dan zei ik: ‘Nees, Sören, kom, we gaan duiken.’ Elke dag lagen ze om halftien in bed.”

Elke keer Sjaak Swart de naam van een Ajacied uitspreekt, zie je zijn kooloogjes glinsteren. Ajax is meer dan zijn club, het is zijn familie. Het voorbije jaar moest Sjaak twee broers afgeven: zowel Piet Keyzer als Johan Cruyff stierven aan longkanker. “We waren drie handen op een buik,” zegt Swart stil. “We woonden vlak bij elkaar aan het oude stadion. En er waren nog raakpunten. Net als mijn moeder heeft Manus Cruyff, Johans vader, niks van zijn zoons carrière meegemaakt. Dat schept een band. Ook na onze carrière bleven we elkaar zien. Vier à vijf keer per jaar zaten we samen bij elkaar in dezelfde box naar Ajax te kijken. (ritselt naar zijn gsm en toont me een filmpje waar Johan Cruyff schoenen past) Kijk, dat is tien dagen voor zijn dood. Hij zit in Tel Aviv bij een kennis van me, iemand die speciale schoenzooltjes maakt. Dat had ik voor hem geregeld. Novak Djokovic is klant bij dezelfde mijnheer. Soit, ik wist toen nog niet dat het zo erg met Johan was gesteld. Hij had me verteld dat ‘zijn longen opnieuw zuiver waren.’ Een paar dagen later is hij onder de douche onwel geworden. In het ziekenhuis werden toen uitzaaiingen tot in zijn hersenen vastgesteld. Hij heeft de zooltjes nooit gedragen. Ach Johan… Ik moest het startsein geven voor zijn herdenkingsmars van Betondorp – zijn geboorteplaats -– naar de Arena. Kippenvel hoor, als je voor zo’n duizenden rouwenden staat…” De legendarische nummer 14 had een haat-liefdeverhouding met Ajax. Dat weet ook Sjaak. “Dat kan je wel zeggen,” lacht hij. “Hij lag vaak met het bestuur overhoop. Ook toen hij nog speler was. Johan wilde niet alleen zelf het meeste verdienen, ook zijn ploegmaats moesten financieel beter worden. Je begrijp dat de penningmeester hem niet graag in zijn bureau zag verschijnen. Johan wou op elke dienst zeggenschap hebben. Dat laat geen enkele club toe. Maar zijn dood hakte er hier wel stevig in. Zelf heb ik er weken van wakker gelegen. Ik ging me plots vragen stellen. Was het wel verstandig dat ik nog voetbalde? Voor het eerst ben ik bij de dokter langs geweest voor een volledige check-up. Gelukkig was alles prima. Maar de angst voor de dood blijft. Van het Ajax-team dat in 1971 de eerste Europacup won, zijn we al zes spelers kwijt. Cruyff was negen jaar jonger dan ik. Ik ging naar hem kijken toen hij nog bij de welpen van Ajax speelde. Dat doen de spelers van het eerste nooit meer. Ik wou iedereen van de club kennen. Nu nog ga ik naar de jeugd kijken. Elke zaterdag sta ik hier en dat vinden de ouders natuurlijk ook prachtig. Zelfs naar de dames kom ik kijken.”

Rennen voor Rep

Net dít engagement zorgde ervoor dat niet Johan Cruyff maar Sjaak Swart tot Mister Ajax gekroond werd. Cruyff was wel het voetbalgenie van Ajax, maar Swart was de publiekslieveling. Hij stond veel dichter bij het volk. De eerbetuigingen liegen niet. “Een ruit kapot, dat was een schot, van Sjakie van den hoek,” zong Conny Vandenbosch voor hem. En aan het oude De Meer-stadion is zelfs een brug naar hem vernoemd. Toen hij in 1973 afscheid nam van zijn profcarrière, liep de Meer bomvol. Sjaak werd op de schouders van de supporters het veld rondgedragen. Toen hij die beelden een paar jaar geleden in De Wereld Draait Door terugzag, barstte hij in snikken uit. “Ik ben te vroeg gestopt. Ik had makkelijk tot mijn veertigste kunnen doorgaan. Maar mijn trots zat in de weg. Johnny Rep was the coming man bij Ajax en die speelde ook rechtsbuiten.  Hij was achttien, ik zesendertig. Dan weet je wat er elke week komt: ‘Die ouwe, het wordt tijd dat we hem wisselen.’ Nochtans maakte ik tijdens mijn laatste seizoen nog in acht wedstrijden de winnende goal.” Door zijn afscheid in 1973 maakte Swart ook niet de doorbraak van het Nederlands elftal mee. Die haalden in 1974 en 1978 telkens de finale van het WK. “Dat maakte mijn afscheid dubbel zo pijnlijk. Indien ik geweten had dat Rinus Michels een paar maanden later bondscoach zou worden, was ik zeker doorgegaan. Ik zou bij Michels altijd gespeeld hebben. De eerste naam die hij op het spelersbord schreef, was de mijne.”

Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Sjaak ging na zijn carrière bij de amateurs voetballen. “Elke ploeg waar ik terecht kwam, werd kampioen. Zeventien keer na elkaar: eerst bij Amateur Blauw-Wit, dan VVA. Op den duur werd het gênant. De zaterdagamateurs waren met mij sterker dan de eerste ploeg. In het 18e jaar, ik was toen al 54, nam ik een sabbatical, maar in mei kreeg ik telefoon van de trainer van de amateurs van Ajax. ‘Sjaak, we moeten zondag een belangrijke match spelen in Haarlem. Als we zakken, degraderen we.’ Als Ajax roept, ga ik, dus maakte ik tegen Haarlem de winnende goal en bleven ze erin. ‘Sjaak, kom een jaartje bij ons spelen,’ vroegen ze. Ik ging overstag en het jaar nadien speelden de Ajax-amateurs voor het eerst in tien jaar terug kampioen.”

Een secretaresse van de club tikt Sjaak op de schouder. ‘Heb je het telefoonnummer van Werner voor mij?’ vraagt ze. Swart somt de negen cijfers los uit het hoofd op. “Hoorde je dat, mijnheer de journalist? Het koppie is ook nog in orde, hoor. Mijn geheim? Matig zijn met eten en alcohol. Af en toe een wodka met wat jus d’orange, maar nooit overdrijven. Ik eet best wel eens een patatje, maar geen drie keer per week. En voor de rest: véél bewegen, véél voetballen. Zolang ik dat kan doen, is het leven een groot feest. Dat het alsjeblieft zo mag blijven.”

Foto’s: Karoly Effenberg