Raymond Poulidor – de eeuwige tweede
Raymond Poulidor is de populairste renner die Frankrijk ooit kende. Zijn palmares is nochtans veel minder indrukwekkend dan dit van Bernard Hinault en Jacques Anquetil. Velen weten echter niet dat er een paar indrukwekkende zeges achter de naam van de Eeuwige Tweede staan. Zoals zijn enige grote ronde, de Vuelta van 1964.

Saint-Léonard-de-Noblat een dorp van vierduizend zielen in de Limousin, een landbouwstreek in Centraal-Frankrijk. In het centrum bevindt zich een Middeleeuwse kathedraal, UNESCO-werelderfgoed en een verplichtte stopplaats voor de Compostella-pelgrims. Al eeuwen bidden ze hier tot Sint-Jacques, zich niet realiserend dat Franrijks grootste heilige om de hoek woont. Wie Saint Poupou wil bezoeken, kan hem niet mislopen. De Avenue Raymond Poulidor loopt recht naar zijn huis. Met een bang hart reden we de oprit op. Had hij de afspraak wel genoteerd? De dagen voor onze komst nam hij zijn telefoon niet op. Gelukkig zwaait toch de deur van zijn villa open. “Ah, les amies Belges. Jullie komen voor Mathieu zeker? Heb je hem gisteren de wereldkampioen mountainbike uit het wiel zien fietsen? Die jongen is niet normaal, hij wordt de beste renner ooit. Ja, beter dan Merckx. Hij beheerst meer disciplines, ook het veldrijden en mountainbiken. En de concurrentie is veel groter dan vroeger. Soit, kom binnen.”

We stappen via de garagepoort de trap op naar de living. Raymond ademt zwaar. “Astma, en ik wil geen puffer gebruiken. Net als dat ik weiger mijn leeftijd uit te spreken. Ik ben geen 83, maar trente-huit.” Het is schemerdonker in de woonkamer. De staande klok tikt rustig de tijd weg.  Op de boekenkast staan enkele trofeeën van Raymond, maar voor de rest is de ruimte een Vanderpoel-museum. “Er zijn geen foto’s van mij meer in dit huis te zien. Mijn vrouw heeft alles volgehangen met foto’s van Mathieu en David. Dat is maar normaal, wat een fantastische kleinkinderen hebben we. Met kerstmis zien we elkaar altijd, en dan zijn ze zo lief voor me.”

Coup de foudre

“Mathieu was als kind al een fenomeen. Hij deed op zijn vierde al aan cyclocrossjes mee. Kerels die een jaar ouder waren reed hij op een halve ronde. Adri en ik wisten toen al dat hij talent had, maar het moet er dan ook nog uitkomen. Weet je wat ik dit voorjaar zijn mooiste zege vond? De Ronde Van Vlaanderen. Ik weet het, hij won eigenlijk niet, maar voor mij wel. ‘Pappie, zonder die val zou ik alleen aangekomen zijn,’ zei hij. Straf, de Vlamingen bereiden zich een half jaar voor op die koers, maar hij heeft aan een uurtje cyclocross voldoende om voor de prijzen mee te doen. Zelfs koersen van meer dan 250 kilometer, zoals de Amstel, wint hij. Dat is toch niet te geloven? Pas op, het had anders kunnen lopen. Toen hij viel in Nokere Koerse was er paniek. Mijn dochter zag hem liggen op de kasseien en dacht dat hij een schedelbreuk had opgelopen. Ze belde me in tranen, helemaal overstuur: ‘Mathieu is verongelukt!’ ’s Anderdaags werd hij ontslagen uit het ziekenhuis en een dag later won hij de GP Denain. Il faut le faire. Hoe ons Corine Adri heeft ontmoet? Dat is een grappig verhaal. Corine reisde graag. Telkens ik voor een PR-opdracht naar het buitenland moest, wou ze mee. Op een dag werd ik geïnviteerd om een aantal criteriums in Nieuw-Caledonië bij te wonen. In de luchthaven zat Adri Vanderpoel. Hij was toen nog renner. Ze keken elkaar aan en je zag de bliksem inslaan, le coup de foudre totale. Mijn dochter was achttien, maar zag er veel jonger uit voor haar leeftijd. Adri dacht: “Ze is minderjarig, ik begin er niet aan.” Tot hij haar op het exotische eiland plots achter het stuur van een huurauto zag zitten. Hola, het mag tóch, dacht hij. (lacht) Beiden zijn waterratten, mijn dochter kon zwemmen als een vis. Ze hebben elkaars eerste kus diep in de zee gegeven. Daarna is ze bij Adri op diens boerderij gaan wonen. Op zes maanden tijd kon ze Nederlands spreken, ik nog altijd geen woord.” Plots schieten de kooloogjes van Poupou vuur. “Weet je wat me ambeteert?  Dat de journalisten telkens naar mij verwijzen als ze het over Mathieu’s koersgenen hebben. Ik ben bij jullie nu bekender dan toen ik nog koerste. Dat is toch niet meer normaal? Praat toch ook eens over Adri!  Dat was ook een klasbak, hoor. Ik ben gegeneerd dat alle aandacht naar mij gaat.”

Zijn gezicht klaart op als we vertellen dat we het over de grootvader zijn overwinningen willen hebben. Zoals bijvoorbeeld zijn zege in de Ronde van Spanje van 1964. “O la la, ce tour d’Espagne. ‘Je gaat je tanden erop breken, niemand wint de Vuelta bij zijn eerste deelname,’ hadden ze me gezegd. Anquetil had twee jaar eerder opgegeven omdat hij door zijn ploegmaat Rudi Altig in een tijdrit geklopt werd. Jacques kon dat niet verkroppen en ging naar huis. Maar ik won bij mijn eerste deelname wel.”

Het eindklassement van de Vuelta ’64 is hoogst merkwaardig. Poulidor staat als enige Fransman tussen negen Spanjaarden in de top-tien te blinken. “Ze reden allen bij de twee sterke ploegen: KAS en Ferrys. Elk team had drie potentiële winnaars. Mijn geluk was dat die twee ploegen elkaar het licht in de ogen niet gunden. Pas op, ik heb het niet cadeau gekregen. Pas na de voorlaatste etappe kwam ik aan de leiding. In een individuele tijdrit – eentje van meer dan tachtig kilometer – sloeg ik mijn slag. Voor de slotetappe had ik 33 seconden voorsprong op de Spanjaard Luis Otaño. Maar de buit was nog niet binnen, de winnaar van de laatste rit kreeg een minuut bonificatie. De Spanjaarden deden er alles aan om me in de straten van Madrid een loer te draaien, ze probeerden me zelfs te doen vallen. Gelukkig had ik een goede sprinter in ons team: Frans Melckenbeeck. Hij won de slotetappe en ritste de bonificatieseconden voor de ogen van de concurrentie weg.”

De Spanjaarden waren not amused, maar het jaar erop zat het spel pas echt op de wagen. In een klimtijdrit vernederde Poulidor niemand minder dan Federico Bahamontes, toen al een levende legende. “Hij was zes minuten voor me vertrokken en twee kilometer voor de top van de laatste col, haalde ik hem bij. Daar kon hij niet tegen, in de bergen moest je hem met rust laten. Alle Spaanse teams beslisten dat Poulidor geen tweede Vuelta mocht winnen,” zegt hij met toegeknepen oogjes. “De dag nadien zat mijn ploegmaat Rolf Wolfshohl in een ontsnapping. Hij had negentien minuten achterstand op mij, maar was wel de best geklasseerde van het groepje. Ik ging niet achter mijn ploegmaat rijden, en de Spanjaarden hadden elk scenario liever dan mijn overwinning. Dus lieten ze hem twintig minuten uitlopen. ’s Avonds had hij een dertigtal seconden voorsprong op me. Die neem ik wel terug tijdens de laatste tijdrit, dacht ik, maar Rolf demarreerde de volgende dag nog een keer. Opnieuw hielden alle Spaanse teams hun benen stil en ik kon het niet over mijn hart krijgen om achter hem te rijden. De Franse pers was in alle staten, ze vonden dat Wolfshohl me had geflikt. Maar ik heb de journalisten toen gekalmeerd. Rolf verdiende de eindzege, hij was al die jaren een fantastische knecht voor me geweest.”

“Ach, in Spanje maakte je altijd wel iets mee. Het verhaal dat ik je nu ga vertellen, zal je niet geloven. Op een dag werd ik gevraagd voor een zesdaagse in Madrid. Maar ik had een buikgriep en vroeg mijn manager om de afspraak af te zeggen. ‘Je moet slechts een achtervolging van 4 kilometer rijden tegen Julio Jiménez,’ zei hij. Omdat ik wist dat die niet sneller dan tien per uur op een piste kon rijden, nam ik het aanbod aan. Ik won, maar zag af als de beesten. Doodziek zat ik in de kleedkamer. Ik moest overgeven en alles rond me draaide. Wat ik niet wist, was dat mijn manager aan de organisator beloofd had dat ik ook aan de ‘course amèricaine’ (red; aflossing) zou meedoen. Toen ik de namen van de tegenstanders hoorde, viel ik net niet flauw. Samen met een ploegmaat moest ik het anderhalf uur lang tegen mijn grote rivaal Jacques Anquetil en zijn kompaan Jean Stablinski opnemen. “Onmogelijk, ik rij niet,” zei ik. Ik kon amper op mijn benen staan. “Momente,” zei de organisator. Hij verliet de ruimte en liet ons alleen achter in de kleedkamer. Een kwartier later hoorde ik plots vanuit de catacomben applaus opstijgen. “Poupou, poupo,” riepen de mensen. ‘Wat gebeurt er hier?’ vroeg ik me af. Bleek dat die organisator een Spaanse renner in Poulidor had vermomd. Door de Mercier-wielertrui, een helm, grote bril en gelijkaardige lichaamsbouw, had het publiek niks in de gaten. Helaas was die kerel ook een doorwinterde pistier. De grote Jacques Anquetil maakte geen schijn van een kans, hij werd geklopt met twee lengtes. Het publiek ging door het dak: “Poupou! Poupou!” Uit pure schaamte verstopte ik me in de kleedkamer, maar de organisator kwam me achterna. Hij was door het dolle heen. “Magnifique,” krijste hij en hij verdubbelde mijn gage. Anquetil had natuurlijk door dat hij geflikt was. Hij was furieus. ‘Conard! Door jouw smerig bedrog, werd ik vernederd voor de ogen van mijn fans.’ Nu is zoiets niet meer mogelijk. Als je dat nu flikt, steken ze je in de bak.”

Poulidor staat recht uit zijn zetel. “Het is te mooi weer om binnen te zitten. Laten we naar la campagne gaan om de foto’s te nemen.” Poulidor is een boerenzoon. Zijn ouders runden een boerderij op een boogscheut van zijn huis. Na een kwartier rijden we de oprit op. In de documentaire ‘Poulidor Premier’ is te zien hoe een jonge Poulidor op een winterse dag in 1960 zijn koersfiets langs karsporen en koeienvlaaien stuurde. Nadat hij zijn vélo dropte in de koeienstal, schoof hij onder het licht van een olielampje bij zijn familieleden aan tafel aan. Het huiselijk tafereel leek zo uit Van Goghs aardappeleters geplukt. Zijn vader zat weggestopt achter de Leuvense stoof, zijn moeder, een verweerd boerinnetje, voerde in het patois het woord. ‘Raymond won zijn eerste koers op mijn fiets.’ Raymond knikt: “Ik was de benjamin van vijf zonen. Mijn ouders wilden graag een meisje, daarom moest ik de meisjesklussen doen, zoals boodschappen halen. Maar als men ergens des courses sauvages (red; kermiskoersen) organiseerde, deed ik met mijn moeders fiets mee. In het geniep, want mijn moeder vond dat veel te gevaarlijk. Op een dag viel ik en vond ze bebloede lakens door mijn schaafwonden. Zo kwam het uit. Mijn oudere broers koersten ook, maar bergop konden ze me niet volgen. Nochtans hadden zij versnellingen en ik niet. Mijn eerste koers won ik Saint-Léonard de Noblat, de Grand Prix Quasimodo.  Ik wist dat ik talent had, maar dan moet je er ook nog voor werken. En dat was niet gemakkelijk. Omdat ik overdag op de boerderij nodig was – van vijf uur ’s ochtends, tot tien uur ’s avonds – trainde ik ’s nachts. In de zomermaanden bad ik altijd om regen. Dan konden ze niet oogsten en was ik vrij om te gaan koersen. Ach, de harde boerenstiel heeft me geen windeieren gelegd. Kijk naar alle grote renners uit Nederland: Hennie Kuiper, Adri Vanderpoel, Henk Lubberding, Jan Raas – het zijn allemaal boerenzonen.”

Poulidor tekende zijn eerste profcontract in 1960 bij de legendarische Mercier-ploeg. Iconen als Rik Van Steenbergen, Fred De Bruyne en Louison Bobet hadden er gereden, maar nu leken de paarshemden op de terugweg. De ploeg werd geregeerd door Antonin Magne, een man die door zijn onberispelijk voorkomen – strak in het maatpak, lange regenjas – ontzag inboezemde. Hij was de Peter Post avant la lettre, met dat verschil dat hij diens leepheid mistte. ‘Prestigieus kampioen en mens. Gaf blijk van een voorbeeldige eerlijkheid,’ staat er op Wikipedia te lezen. En dat heeft Poulidor geweten. “Hij was té correct,” zucht Raymond. “Reglement is reglement, nooit liet hij een renner aan de klink van zijn wagen hangen. Toen ik tijdens de Tour van 1963 in een alpenrit een musette mistte, weigerde hij me vanuit de auto te bevoorraden. Gevolg: op de Col de la Forclaz kreeg ik een hongerklop die me de Tour kostte. Terwijl we er met een boete van twintig francs waren vanaf gekomen. Hij had een aversie tegen valsspelers, hij controleerde ’s avonds zelfs onze bloeddruk om te verifiëren of we geen amfetamines namen. Helaas waren de andere ploegleiders niet van hetzelfde kaliber… Magne was ook krenterig. Zo nam hij in 1960 maar vijf renners mee naar Milaan – San Remo, een hele ploeg kostte te veel geld. Ik mocht gelukkig mee, maar aan de Frans-Italiaanse grens volgde de ontnuchtering. ‘Waar zijn je identiteitspapieren, Raymond?’ vroeg hij. Als eenvoudige boerenzoon wist ik niet dat je dat nodig had om de grens over te steken. Zo wereldvreemd was ik. Gevolg: geen Primavera voor Poupou. René Privat won toen. Opvallend: hij had dezelfde initialen als de mijne. Een teken aan de wand, want het jaar erop had ik aan de Italiaanse grens wel mijn papieren bij en won ik Milaan – San Remo.”

Maître Jacques.

Een jaar eerder had het grote publiek me ontdekt. Tijdens een ploegentijdrit van 80 km in Parijs-Nice reed ik mijn ploegmaats op elke helling uit het wiel. Ik was niet te houden. Dat moet de wielerfans gecharmeerd hebben. Men zegt dat mijn klimstijl een beetje op Gino Bartali lijkt. Als kind keek ik naar hem op, maar op mijn zeventiende werd Jacques Anquetil mijn idool. Tijdens de Grand Prix de Nations, een tijdrit van 140 km, zag ik hem voor het eerst. Hij was 19, twee jaar ouder dan ik, maar hij leek op een mager kind dat aan tuberculose leed. Zijn broek fladderde rond zijn benen, er waren geen spieren te zien. Een duts zou je denken, tot hij begon te fietsen. Nooit zag ik nog een renner die zo één was met zijn fiets. Hij bewoog haast niet, maar toch ging hij vooruit: 42 km/h op één plateau. Bij mijn eerste tijdritten kreeg ik telkens vijf minuten aan mijn broek. Mijn mooiste overwinningen zijn die enkele keren dat ik hem in een tijdrit kon kloppen. Dat lukte enkel op een geaccidenteerd, bochtig parcours. Bij rechte omlopen had ik door zijn aerodynamische stijl geen kans. Jacques was ongeëvenaarde noblesse, zowel als renner en als mens, maar al snel werden we concurrenten. On se détestait. We haatten elkaar. Al was dat vooral buitenstaanders die daarvoor zorgden. Onze rivaliteit werd opgeklopt, door onze entourage en de journalisten, en iedereen ging erin mee.”

De Tour van de eeuw

De twee renners verdeelden Frankrijk. Ze werden sociale symbolen, met Poulidor als exponent van de eenvoudige werkman en Anquetil de intellectueel van de begoede klasse. Anquetil woonde in een sjieke villa aan de Normandische kust, Poulidor nog tussen de koeien van zijn ouders in de Limousin. Terwijl Anquetil champagne dronk aan de zijde van de knappe Jeanine, die hij van zijn dokter gepikt had, bleef Poulidor trouw aan zijn eerste jeugdliefde Gisèle Bardet. Poulidor was de ideale schoonzoon, die met weinig tevreden was en ongedwongen met de fans omging. Anquetil daarentegen proefde met volle teugen van het leven, beleefde onmogelijk liefdes en behield een grote afstand met het publiek. Raymond zucht. “Jacques had één groot probleem: zijn timiditeit. Na onze carrière hebben we nog een jaar samen een PR-functie in een bedrijf gehad. Daar zag ik hoe lastig hij het had wanneer hij mensen niet kende. Dan zette hij een geforceerde glimlach op. Maar eigenlijk was hij een heel warme mens. ‘We hebben dezelfde ideeën, we hebben tien jaar van onze vriendschap verloren,’ zei hij me na onze wielercarrière.”

De rivaliteit tussen Poulidor en Anquetil is voer voor psychologen. Want vreemd genoeg was het de meest succesrijkste van de twee, Anquetil, die een Poulidor-complex ontwikkelde. Ook al reeg Maître Jacques de zeges aan elkaar, hij kreeg geen erkenning. Het publiek verweet hem een te defensieve koersstijl. Zoals Miguel Indurain volgde hij gewoon in het hooggebergte en maakte hij het verschil in de tijdritten. Poulidor werd na iedere nederlaag tegen Anquetil populairder. “Nooit ben ik ’s ochtends opgestaan met het idee: vandaag moet ik winnen. Ik had dat niet nodig. Hoe meer ik verloor, hoe vetter mijn contract het jaar erop was. Ik had te doen met Jacques die zwaar onder druk stond om te presteren. Van mij werd enkel verwacht dat ik strijdend ten onderging. Die populariteit heeft me niet echt geholpen in mijn carrière. Want Anquetil werd er alleen maar nijdiger door en had liever dat een ander won dan ik.” Anquetil kon maar niet begrijpen waarom het publiek hem niet meer bewonderde. Steeds meer werd hij in zijn trots geraakt. Met als ultiem dieptepunt de kop in L’Equipe na Anquetils vijfde tourzege – een record – in 1964. “Anquetil le vainqueur, Poulidor le héros.’

“O la la, als we het over de Tour van 1964 moeten hebben, zijn we morgen nog bezig,” zegt Raymond. ‘Le Tour du siècle” noemen onze zuiderburen hem. De Ronde van Frankrijk waarin de twee aartsrivalen een bloedstollend duel uitvochten. Maar vooral de Tour die Raymond Poulidor nooit had mogen verliezen. Had hij maar het parcours van de 21e etappe verkend. Dan had hij zeker een kleinere versnelling laten monteren om die verschrikkelijke Puy de Dôme te bedwingen. Nu moest hij een veel te groot verzet trappen en kreeg hij een zwalpende Anquetil er niet af. Schouder aan schouder hesen beiden zich op de flanken van de reus uit het Centraal Massief naar boven, pas in de laatste kilometer kraakte Anquetil. Maar de oogst – veertig seconden – was te weinig voor de eindzege. Poupou zou uiteindelijk in de eindafrekening 55 seconden tekortkomen. “Momentje,” zegt Raymond. “Dààr heb ik de Tour niet verloren. Het was een aaneenschakeling van pechmomenten. In de eerste etappe naar Lisieux was het al prijs: ik werd op anderhalve kilometer van de meet opgehouden door een valpartij. Als dit nu in de laatste drie kilometer gebeurt, krijgt iedereen dezelfde tijd, maar toen niet. Gevolg: vijfenveertig seconden aan de broek. In de etappe naar Monaco kwam ik als eerste over de lijn, maar was ik vergeten dat we nog een extra rondje op de piste moeten rijden. Anquetil klopte me en nam een minuut bonificatie mee. Zuur, maar ik had voorsprong op hem genomen in de Alpenetappes. Het bleef nog allemaal speelbaar. Erger was wat er gebeurde in de Pyreneeënetappe naar Toulouse. Eigenlijk had Anquetil daar altijd gediskwalificeerd moeten worden…”

De legendarische etappe van Montpellier naar Toulouse had een voorgeschiedenis. De waarzegster Belline had in de krant France-Soir voorspeld dat Jacques Anquetil tijdens die veertiende etappe een dodelijke val zou maken. De dag voordien, op de rustdag in Andorra, had Anquetil zich eens culinair laten gaan. Hij was met zijn vrouw en de sportdirecteur in een restaurant een mechoui gaan eten. Was het de schrik voor de voorspelling die hem verlamde, of lag het Marokkaans lamgerecht hem op de maag, feit is dat Anquetil de dag nadien geen meter vooruit kwam. Op de Port d’Envalira, moest hij lossen. “In de kopgroep gonsde het van de geruchten,” vertelt Poulidor. “Hij had opgegeven. Hij was het ravijn ingereden. Anderen zeiden dat hij was verongelukt. Maar in feite zwalpte hij nog steeds op de flanken van de Envalira. Hij wou de handdoek in de ring gooien, maar zijn ploegmaats wilden niet dat hij afstapte. Er waren toen nog niet zoveel tv-camera’s in de buurt, maar Louis Rostollan heeft hem letterlijk naar boven geduwd.” Op de top had hij vier minuten achterstand op ons. Er was een dichte mist, waardoor afdalen levensgevaarlijk was. Maar Anquetil schuwde de risico’s niet: hij is als een gek naar beneden gestormd. Dat kon hij enkel doen omdat de volgauto’s met hun koplampen de weg voor hem verlichtten, anders had hij zich dood gereden.  Omdat wij het heel voorzichtig aanpakten, nam hij tijd terug. Plots dook hij naast ons op. Hij was helemaal verrezen. Geen man over boord, we hadden nog dertig vlakke kilometers voor de boeg, hij zou geen tijd op me terugnemen. Maar plots kwam Antonin Magne naast me rijden. ‘Er zit speling op je wiel. Wissel van fiets!’ riep hij. Ik wou niet, maar hij bleef aandringen. We wisselen en de mecanicien duwt me met fiets en al de gracht in. Mijn pedaal helemaal kapot, en op dat moment beginnen ze te demarreren. Ik kreeg 2’30” aan mijn broek. De dag nadien wiste ik dat verschil in de etappe naar Luchon uit, maar in de tijdrit van Peyrerohade naar Bayonne sloeg het noodlot opnieuw toe. Ik reed fantastisch, tot ik op 20 km van de finish een lekke band kreeg. De mecanicien hing met mijn reservefiets over zijn schouder al uit de auto om te wisselen, maar Antonin Magne remde te bruusk. Gevolg: de mecanicien én de fiets vlogen naast me de berm in. Die jongen had zijn been gebroken en lag op mijn fiets. Hij kon niet meer bewegen, ik moest mijn fiers er vanonder sleuren. Met mijn enkels in de tengels zat ik daar te prutsen. Na honderd meter moest ik opnieuw stoppen om mijn scheef stuur recht te trekken. Ik verloor opnieuw een minuut. En die was er in de afrekening uiteindelijk teveel aan. Tel alles op en ik win die Tour met vijf minuten voorsprong.” En Poulidor moest de kelk tot op de bodem ledigen. In de slottijdrit met aankomst in het Parc de Princes dacht men dat Poulidor zijn tijd op Anquetil had goedgemaakt. De speaker riep hem uit als winnaar van de Tour en Poulidor dook als een gek in de armen van Magne. Een bericht dat na enkele seconden gecorrigeerd werd. Meer drama in één Tour kan je niet bedenken. Raymond haalt vandaag nonchalant zijn schouders op. “Ca arrive.”

Helaas voor Poulidor had Dame Fortuna niet enkel dat jaar een pik op hem. Zijn pechmomenten in de Tour zijn niet bij te houden. In 1962 brak hij een vingerkootje de week voor de start. Hij moest de eerste etappe met zijn hand in het gips fietsen en verloor meteen 8 minuten. “En toch werd ik nog tweede in de eindstand. Dankzij een solo over drie alpencols die ik succesvol afrondde.” Bij zijn tweede Tour miste hij een bevoorradingszakje met een knoert van een inzinking tot gevolg. In 1966 maakte hij een inschattingsfout door de onbekende Lucien Aimar te laten ontsnappen. De Tour van 1967 verloor hij dan weer door een valpartij in de afdaling van de Ballon d’Alsace. En in 1968 moest hij opgeven nadat een motor hem had omvergereden. “Dat was veruit het pijnlijkste moment in mijn carrière. Mijn grote concurrent Anquetil was er niet meer bij en ik verkeerde in topconditie. Ik was op weg om de Tour te winnen. Met die slottijdrit in het verschiet, zou ik zeker Jan Janssens achter me hebben gelaten. Het bleek uiteindelijk mijn laatste kans, het jaar nadien was daar Eddy Merckx. Iedereen reed nog voor de tweede plaats, al maakte ik het hem in 1974 knap lastig. Ik loste hem in de derde week op de Pyreneeëncols. Als ik eerder geen appelflauwte had gehad op de Galibier – opnieuw een musette gemist – won ik dat jaar misschien. Ik verloor toen zes minuten.”

Hij heeft er leren mee leven dat ze hem De Eeuwige Tweede noemen. “Ik won 189 koersen, maar besef dat als ze binnen honderd jaar over Poulidor zullen praten het over mijn tweede plaatsen zal gaan. Maar ik koester ze, vooral die in de Tour. Drie keer eindigde ik na een icoon: Anquetil, Merckx en Gimondi.” Acht podiumplaatsen behaalde Poupou in de Tour, het is dan ook een mirakel dat hij nooit één dag in het geel reed. Het dichtst kwam hij er bij in de Proloog van de Tour van 1973 , in Scheveningen scheidden hem 80 honderdsten van Joop Zoetemelk. Minder dan een seconde, een man zou voor minder wanhopig worden. Alsof de Tour-fee aan zijn adres een vloek had uitgesproken: ‘Gij zult nooit de Gele Trui aantrekken.’ De eternel malchancheux is dan ook zijn tweede bijnaam. “Dat wil ik niet horen,” zegt Poulidor ferm. “Nooit heb ik gedacht dat ik een pechvogel ben. Integendeel, ik heb net veel geluk gehad in mijn carrière. Twee keer kon ik dood geweest zijn. In 1973 dook ik tijdens de afdaling van de Portet d’Aspet een ravijn in, haast op dezelfde plek waar Casartelli het leven liet. “Geen enkele overwinning is belangrijker dan je gezondheid. ‘Zoek de zege nooit tegen elke prijs,’ zei Magne me. ‘Het is na je carrière dat het leven begint.’”

Maar de koers is nooit uit Poupou’s leven verdwenen. Overal in Frankrijk woont hij wielerevenementen bij. “Ik heb in mijn leven al zeker 3 miljoen met de wagen kilometer gereden. Met mijn oude Mercedes reed ik 780.000 km.” Zijn grootste liefde blijft de Tour.  Hij ontvangt er nog steeds de VIPS voor Le Credit Lyonnais. “Dit jaar is mijn 57e Ronde Van Frankrijk, waarvan 14 jaar als renner. En ik heb de indruk dat de mensen me alsmaar liever zien. Je zou eens moeten weten hoeveel brieven ik nog ontvang. Ook uit België, hé. Ik weet het: jullie grootste idool is Merckx. Maar daarna wel Poulidor, hé. ‘Als er één Merckx mag verslaan, dan jij,’ zeiden de Belgen me altijd. Eddy is een goede vriend van me. Met jullie andere kampioen heb ik het moeilijker. Roger De Vlaeminck was een topcoureur, maar nu is hij verzuurd. Als je hem moet geloven, waren er enkel goede renners in de jaren ’70. Ik heb hem onlangs toch eens van antwoord gediend. Wij koersten in het oude Europa. Er deden vier landen mee. In een kopgroep werd quasi uitsluitend Frans gesproken, nu rijdt de hele wereld mee. En ze rijden véél sneller. Als je vroeger Roger op veertig kilometer van de meet twee minuten gaf, zag je hem niet meer terug. Nu halen ze hem probleemloos in. Die mannen rijden aan 70 km/h hé! Ik zeg het eerlijk: Eddy Merckx zou nu nooit zijn palmares bijeen kunnen fietsen. Soit, Eddy is mijn vriend. Hij is net als ik een levensgenieter: als je er een avond mee uitgaat, c’est pas triste. We zijn wijnliefhebbers: al verkies ik Bordeaux- en Eddy eerder de Bourgognewijnen. Als hij in de buurt is, durf ik wel eens met hem in mijn wijnkelder duiken. Daar liggen flessen in van vijftig jaar oud.”

Ik pak snel uit met mijn wijnkennis in de hoop om de gastheer tot een kleine degustatie te overhalen, maar Poupou verandert van onderwerp. We nemen het hem niet kwalijk, al hadden we na een autorit van zeven uur wel graag een glaasje water of koffie gekregen om onze droge kelen te smeren. Het gerucht gaat dat Poupou nogal spaarzaam is. En dat hem dat in zijn carrière vriendschappen en overwinningen kostte. ‘Hij zou een frank in tweeën hebben gebeten,’ zei Gilbert Duclos-Lassalle in het vorige Bahamontes-nummer. ‘Het verwonderde me niet dat hij zo weinig koersen won. In die tijd moest je al eens de chequeboek bovenhalen, hé.’ Poulidor haalt de schouders op. “Ik weet dat ze zeggen dat ik gierig ben. Maar met wat moest ik betalen? Mercier was een klein team, we hadden des salaires de misères. Ik kreeg amper honderd euro per maand. Trouwens, of ik nu de eerste was of niet, ik werd tijdens de criteriums het best betaald van iedereen. Waarom zou ik dan geld uitdelen om te winnen? Alleen al door mijn aanwezigheid kreeg mijn ploeg publiciteit, dus ook Magne vond het niet nodig om koersen te kopen.”

Het is middag. Op het marktplein van Saint-Léonard-de-Noblat duiken we een drukke brasserie binnen. De eigenaar loopt zich het vuur uit zijn sloffen om een tafeltje voor de lokale held vrij te maken. Een jongeman, skateboard onder de arm, stapt op Poulidor toe. De kerel is jonger dan zijn kleinzoon, maar neemt een selfie met de bejaarde renner. Poupou straalt. “Ik zeg het je eerlijk, de dag dat mensen me niet meer op straat aanspreken, zal ik echt ongelukkig zijn. Ik moet onder de mensen kunnen komen. Mocht ik door één of andere ziekte moeten binnen blijven, dan heeft het leven voor mij geen zin meer.” Er valt een lange stilte. “Je dois tout au vélo. Ik ben alles verschuldigd aan de fiets. Alles.”

Foto’s: Jelle Vermeersch

© Jeroen Denaeghel, 2019

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.