Jef en Serge: 15 jaar na Montluçon
In Montluçon, een provinciestadje in de Auvergne, werd in 20010 één van de mooiste bladzijden uit de vaderlandse wielergeschiedenis geschreven. Een renner die verloren gewaand werd voor de wielersport bewees er het gelijk van de enige die nog in hem geloofde.  “Ik stond op uit de doden. Met dank aan Jef die zijn nek voor me uitstak.”

“Hij heeft chance gehad,” zegt Jenny wanneer ze ons een kopje koffie aanreikt. Haar man Jef zit languit in zijn zetel. Hij oogt vermagerd en vermoeid. “Het heeft niet veel gescholen of ik was dood,” zegt Braeckevelt (73). Zijn ijle stem verraadt woede en angst. Hij moet duidelijk nog bekomen van een medische blunder die hem bijna fataal werd. Toen hij een paar maanden geleden zijn heup brak, wees niks erop dat hij een paar uur later voor z’n leven zou vechten. Een arts dacht dat er water in z’n longen zat en beval een punctie. Maar de verpleger raakte een slagader waardoor Jef z’n longen vol bloed liepen. Een attente verpleger redde z’n leven. Ik probeer het gespreksonderwerp naar de koers te brengen – ‘Hopelijk wint Boonen nog een klassieker!’ – maar veel vrolijker wordt Jef niet. Dat verandert wanneer ex-profrenner Serge Baguet in de voordeur verschijnt. Jefs gezicht klaart eindelijk op. “Serge, miene moat. Kom binnen en zet je.”

Baguetje, zoals Braeckevelt (73) z’n poulain liefkozend noemt, was een toptalent. Bij de jeugd fietste hij de concurrentie naar huis.  “Als ik niet viel, won ik de koers. Zo simpel was het,” grijnst Baguet, terwijl hij naar één van Jenny’s pralines graait. Z’n strafste stunt realiseerde hij in de Triptique Ardennaise, een rittenkoers bij de beloften in het Luikse hinterland. De Triptique geldt als het eindexamen voor jonge renners die het ronde-werk of de Ardense klassiekers ambiëren. Op de erelijst staan kleppers als Philippe Gilbert en Ivan Basso te blinken. In de editie van 1990 won Baguet de vier ritten en het eindklassement. Braeckevelt had genoeg gezien. Hij bood de Letterhoutemnaar prompt een profcontract aan. Alleen waren er nog kapers op de kust.

Serge: “Ik had de keuze tussen drie ploegen: PDM, TVM en Lotto. Bij de Nederlandse teams kon ik 1,2 miljoen frank verdienen, bij Lotto was dat maar de helft. “Ga maar naar de ploeg van Braeckevelt,” zei mijn vader. “Lotto is de beste ploeg voor jonge gasten.” Hij had gelijk. Ik voelde me daar meteen thuis. Er hing een familiale sfeer.”

Jef: “Serge loste de verwachtingen in. Hij won meteen de GP Bern, voor een zekere André Tchmil. Daarna werd hij 18e in de Ronde van het Baskenland. En dat voor een kerel van 21 jaar. Je mag dat niet onderschatten zunne, Baskenland. Hij was ook tweede in Plouay, achter Pensec. Weet je dat nog, Serge? Joengene, joengene, je was een wreed talent.”

Serge: “Ik herinner me uit die periode vooral de Ronde van Zwitserland, waar ik alle dagen met de beste klimmers naar boven reed. Op dat moment lachte de toekomst me toe. Een overwinning in een Waalse klassieker of grote ronde was slechts een kwestie van tijd.”

Maar na zijn bemoedigend debuut bleef de doorbraak van Serge Baguet uit. Reed hij de eerste twee jaren van zijn carrière nog mooie prijzen, vanaf 1993 stokte de moter. Het grootste talent van z’n generatie had zelfs moeite om z’n concurrenten te volgen.

Serge: ”Kerels die ik het jaar ervoor moeiteloos achter mij liet, reden me plots uit de wielen. Ik stond er eerst niet bij stil, maar de rest werd alsmaar beter terwijl ik ter plaatse bleef  trappelen. Ik besloot harder in de winter te trainen, maar dat had geen effect. Integendeel, de rest reed nog makkelijker van me weg. ‘Wat doe ik verkeerd?’ vroeg ik me steeds af. Maar ik deed niks verkeerd.”

Jef: “Die jongen had de tegenslag om net in die periode te zitten… (aarzelt) ’t Ja, ik moet er geen tekeningske bij maken, zeker? Hij streed met ongelijke middelen en geraakte volledig gedemoraliseerd.”

Serge: “Ik heb lang niet geweten dat de rest doping nam. Pas in ’96 had ik het door, maar toen was het al te laat. Ik had de moral niet meer om te vechten. Ik heb het er wel nog met Sandra over gehad. “Wat moet ik nu doen?” vroeg ik aan m’n vrouw. “Als ik geen epo neem, is mijn koerscarrière over. Maar als ik wél de stap zet, ben ik misschien opnieuw vertrokken.” Maar ik was té gedegouteerd. ‘Ik hoef die brol niet,’ zei ik tegen mezelf. ‘Als het niet zuiver kan, dan stop ik liever.’” “Mocht ik een klassiek renner geweest zijn, had ik misschien wel voortgedaan. In ééndagswedstrijden kan je zonder doping nog je plan trekken. Maar in zware rittenkoersen moet je recupereren en dan hebben epogebruikers te veel voordeel. Dan word je gewoon naar huis gefietst.”

Jef: “Allee, Serge, wat zeg je nu? Het speelde ook in de klassiekers een rol, hé. Hoe heet die Italiaan weer die in ’96 Milaan – San Remo won? Juist, Colombo. Die gast heeft in heel z’n carrière maar één prijs gereden. Hij demarreerde al op de Turchino, halfweg koers! Maar Colombo reed bij Gewiss en we weten ondertussen wat dit betekent. In ’94 ontsnapten ze met drie ploegmaten in de Waalse pijl: Furlan, Berzin en Argentin. Er viel er één plat, maar dat was geen probleem. Ze lieten zich inlopen en reden een kwartier later gewoon doodleuk opnieuw weg.”

In 1995, we zijn dan nog drie jaar voor de Festina-affaire, is de EPO-trein definitief vertrokken. Dat er met twee snelheden gekoerst wordt, ondervindt de Lotto-ploeg aan den lijve. Tijdens de Tourrit naar La Plagne komen enkel Tchmil en Farazijn op tijd binnen. De rest van de ploeg mag z’n biezen pakken. Wat doe je dan, als ploegleider? Is de verleiding dan niet groot om je renners EPO aan te praten?

Jef: “Nooit van z’n leven! Ik heb  in mijn hele carrière nooit aan een renner gevraagd om doping te gebruiken.”

Serge: “Klopt, en ik heb ook nooit één ploegleider gekend die dat wel deed. Ook in de andere ploegen niet waar ik reed. Doping was een zaak van de renner.”

Jef: “Pas op, de ploegleiders waren vaak wel op de hoogte. Velen deden alsof hun neus bloedde, maar uiteindelijk wist iedereen wel wat er in z’n ploeg gaande was.”

Serge: “Maar dat is nog iets anders dan dopinggebruik stimuleren. Ik was nogal boos toen Het Laatste Nieuws in 2007 berichtte dat er georganiseerd dopinggebruik bij Quick-Step was. Hand op het hart: ik heb Van Mol of Lefevere nooit over doping met renners horen spreken.”

Eind 1996 is Baguet geen renner meer. Hij gaat aan de slag als dakwerker in het bedrijf van zijn schoonvader. “Ik heb niet geprobeerd om hem om te praten,” zegt Jef. “Als een coureur geen moral meer heeft, is dat zinloos.” Twee jaar zal Serge geen fiets aanraken. Hij werkt nu in den travaux. Gedaan met muesli en volkorenpasta, vanaf nu staan er pintjes en bitterballen op het menu. Begin ’99 weegt Baguet twaalf kilogram meer dan z’n competitiegewicht. Alles wijst erop dat hij definitief de wielersport vaarwel heeft gezegd. Maar dan valt Scott Sunderland in de Amstel Gold Race…

Serge: “Scott was een kameraad met wie ik vroeger vaak trainde. Tijdens zijn revalidatie vroeg hij me of ik hem af en toe wou op een fietstochtje vergezellen. Ik reed een paar keer de zondag mee en voelde dat ik steeds sterker werd. Op een dag belandde ik met Scott in een groepje trainingsmakkers  van vroeger, waaronder Peter De Clercq en Peter Van Petegem. Tot mijn verbazing reden ze me niet uit het wiel. Ik kon zelfs vooraan overnemen. Het begon weer te kriebelen. “Hoe zit dat nu met epo?” informeerde ik me bij hen. Dat weelde nog steeds tierig in het peloton, maar er was wel één belangrijke evolutie: de UCI had een hematocrietgrens van 50% vastgelegd en controleerde daar streng op. Ik wist dat ik een lichaamseigen hematocriet van rond de 49% had en dus met de rest kon concurreren. Dat trok me over de streep. Ik moest enkel nog een ploeg vinden.”

Jef (grijnst): “Ik liep Mario De Clercq op een cyclocross tegen het lijf. ‘Weet je het al, Jef? Baguetje wil opnieuw koersen,’ vertelde hij. ‘Hij zou willen bellen naar jou, maar hij durft niet.’ Ik  zei tegen Mario: ‘Zeg dat mijn telefoonnummer nog steeds niet veranderd is.’ Het heeft wel nog veertien dagen geduurd eer ie belde. (lacht) Diezelfde avond heb ik nog de bazen van Lotto geïnformeerd en een week later had Serge z’n nieuw contract.”

Serge: ”Mijn eerste wedstrijd was de Trofeo Laigueglia, een zware Italiaanse eendagskoers. Tot mijn verbazing reed ik de finale. Meer nog, op de Testico, de laatste helling, klom ik met de besten naar boven. Het had echter geregend en ik viel zwaar in de afdaling. Met een man of vijf smakten we aan 70 km/h tegen het asfalt. Ik was gevild van kop tot teen, maar voelde de pijn niet. Overgelukkig was ik, omdat ik opnieuw renner was. Na de koers, stapte een opgewonden Jef op me af. ‘Besef je hoeveel geld je weggesmeten hebt de voorbije jaren?’ riep hij (lacht).”

Maar helemaal zinloos waren die verloren jaren misschien niet. Baguet kwam er tot het besef dat een nine to five-job ook een pak nadelen had. En dat zijn hart – meer dan hij het ooit had beseft – bij de wielersport lag.  Want koersen mag dan wel een beestenstiel zijn, het is een schone stiel. Je traint met wie je wil en wanneer je wil. Kortom, je bent een vrij man.

Jef: “Als je coureur bent, mag je al eens een half uur langer blijven liggen. Wie voor een baas werkt, moet altijd op tijd zijn . Koersen is één van de schoonste beroepen. Wie van zijn hobby, z’n beroep kan maken, is geslaagd in het leven. In z’n eerste carrière nam Serge het niet te nauwe, zoals we dat in West-Vlaanderen zeggen. Na zijn comeback was dat anders.”

Serge: “Ik herbegon inderdaad met een andere ingesteldheid. Vroeger bleef ik al eens liggen als het buiten regende, nu moest er al een sneeuwstorm op til zijn voor ik een training oversloeg. Na elke training kroop ik nog twintig minuten op m’n rollen, dat was in mijn eerste carrière ook niet het geval. Allemaal details die winst of verlies in een wedstrijd konden uitmaken. In mijn eerste carrière besefte ik dat niet. Dat kwam omdat ik bij de jeugd gewoon te goed was. Het ging allemaal vanzelf. Dan verteer je ook moeilijker een tegenslag. Tijdens m’n dakwerkersperiode realiseerde ik me dat als je ergens wil geraken daar alles moet voor doen.”

“Wees er als de kippen bij om je man te feliciteren,” leest Sandra, Serges vrouw, op donderdag 26 juli 2001 in haar horoscoop. Wanneer ze een paar uur later naar de rechtstreekse televisie-uitzending van de Tour kijkt, ziet ze haar man met een zekere Massimo Lelli en Jakob Piil voor het peloton uitrijden. Ze beseft dan nog niet dat een uur later haar echtgenoot wielergeschiedenis gaat schrijven.

Serge: ”Het was de slotweek maar ik voelde me nog heel sterk. Tijdens de cols in de Pyreneeën kon ik goed mee, maar ik liet me telkens uitzakken om energie te sparen.  Daar meespelen voor de overwinning lukte toch niet. Ik kon wel goed bergop rijden, maar als kleppers zoals Beloki en Armstrong gingen, moest ik passen. De rit naar Montluçon, drie dagen voor het einde van de Tour, had ik met stip aangeduid. Een geaccidenteerd parcours met een licht hellende aankomst, dat was me op het lijf geschreven.”

Jef: “Hij had me de avond voordien gezegd dat hij zou aanvallen. Na tien kilometer zat Serge met 17 andere renners in de ontsnapping van de dag. In de finale schoten ze uiteindelijk maar met drie meer over. Veel voorsprong hadden ze niet. Het schommelde kilometerslang rond de 40 seconden. De mannen van Telekom waren aan het rijden voor Zabel.

Serge: “De twee voorgaande etappes hadden de vluchters elke keer minuten cadeau gekregen, maar nu zaten ze als zotten achter ons te jagen. Om onnozel te worden. Ik wist dat ik in de sprint kon winnen, maar dan moesten we wel vooruit blijven.”

Jef: “Just. Alleen zat er één tussen die niet op kop wou rijden. Een sleeper, die helaas ook rap was: Lelli. De spanning in de auto was nie geweune. Ik was gefrustreerd dat ik Serge geen raad kon geven. Omdat de voorsprong zo klein was, geraakte ik er met de volgwagen niet bij.”

Serge: ”Tien keer heb ik aan Lelli gevraagd om mee te werken. Ik probeerde op zijn eergevoel te spelen: ‘Komaan Lelli, zo’n grote coureur als jij… Het kan toch niet zijn dat jij geen kop wil doen?’ Hij zei dat hij kapot zat omdat hij de dagen ervoor had aangevallen. Ik geloofde er niks van.”

In de slotkilometer heeft het trio nog een tiental seconden voorsprong. En wat iedereen vreest, gebeurt ook. Lelli verrijst uit de doden en plaats achter de rug van Baguet en Piil een demarrage. De Vlaming is echter sterk genoeg om hem te counteren, gaat naar z’n wiel en laat zowel Lelli als Piil in de sprint achter zich. “Goh, LelliAt em winde, ik deed em duud,” brabbelt Baguet na de finish in de micro van Renaat Schotte. Een zwaar geëmotioneerde Jef Braeckevelt valt z’n poulain in de armen, niet in staat om één zinnig woord uit te brengen. De tranen van Braeckevelt gaan de wereld rond.

Jef: ”Dat ik zo emotioneel was, had met de reacties van collega’s te maken. Het jaar voordien lachte iedereen me uit omdat ik Baguetje een nieuw contract had aangeboden. Wie geeft er nu een contract aan iemand die drie jaar niet gekoerst heeft? Hij is ie zot zeker? Ik moest me tegenover iedereen verantwoorden. Zelfs Museeuw sprak me erover aan. “Hij rijdt goed op training,” verdedigde ik m’n beslissing. ‘Jaja, op training…’ zei Johan en hij haalde z’n schouders op.”

Serge: ”Jef heeft z’n nek uitgestoken voor mij. Ik ben hem daar nog steeds dankbaar voor. We hadden al een goede band tijdens m’n eerste carrière en dat is zo gebleven.

Jef: ”Het blijft het mooiste moment uit m’n carrière. De Ronde van Vlaanderen met Tchmil was ook mooi, maar de overwinning van Serge deed me toch nog meer deugd. Een rit in de Tour is het maximum hé. Dat is groter dan een klassieker winnen. Honderdvijftig Belgische journalisten zijn er in de Tour, als je er één aantreft in de Giro of de Vuelta, heb je geluk gehad. Iedereen weet nu nog steeds dat Serge een tourrit gewonnen heeft.”

Serge: ”Het zal je wellicht verbazen, maar ik zet mijn Tourzege op gelijke hoogte met de kersmiskoers in Geraardsbergen die ik in 2000 won. Dat was m’n eerste zege na m’n comeback. Ik was volledig afgeschreven voor de topsport en stond ineens uit de doden op. Dat gevoel is de max. Bovendien was het voor eigen volk, het voelde aan als een klassieker winnen.”

In de herfst van zijn carrière schiet Serge Baguet een tweede oppergaai. Hij wordt in 2005 voor het eerst Belgisch kampioen. Een kleine revanche op het drama dat zich bij de nieuwelingen had afgespeeld. Toen werd hem een zekere titel ontnomen door Wilfried Nelissen. De Limburger had tijdens de sprint een winnende Baguet een kwak verkocht waardoor beiden gelijk over de meet snelden. Zelfs de fotofinish kon geen winnaar aanduiden. Beide renners werden op 1km van de finish op het parcours gezet en moesten opnieuw sprinten. Nelissen won. Pas 20 jaar later kon Baguet deze kater definitief doorspoelen. In een bloedstollende sprint met Kevin Van Impe werd hij in Saint-Hubert op zijn 36e Belgische kampioen.

Serge: “Het deed vooral deugd omdat ze me opnieuw hadden afgeschreven. 2004 was een slecht jaar geweest en ik was niet meer van de jongste, dus rekende niemand op mij voor het BK. En aanvankelijk zag het er ook niet uit dat ik zou meedoen voor de prijzen. Een vlucht met een dozijn renners was zonder mij vertrokken en niemand in het peloton wou nog rijden. Tot  ineens het kleine Jartazi, de ploeg  van Jef, zich aan kop zette. (grijnst)

Jef: (grinnikt) “Jartazi zat in de slag met Gilbert. Ze werden door hem betaald om achter de vluchters te rijden. En zo geraakte Serge weer mee voorop. Of ik gelukkig was met z’n zege? Hij was de meet nog niet over of ik had hem al aan de telefoon. (lacht)

Serge: “Jef was een échte. Zoals Fred De Bruyne, Berten De Kimpe en Lomme Driessens dat ook waren. Hij ademde wielrennen.  Z’n koersinzicht was fabuleus, het leek alsof hij een zesde zintuig had. Ook al zat hij in de laatste volgwagen, dan nog wist hij perfect wat er zich vooraan afspeelde. Als hij zei dat ‘ONCE binnen tien kilometer een waaier ging trekken’ dan mocht je er gif op innemen dat het ook ging gebeuren. Hoe hij aan die informatie kwam, wisten we niet. Oortjes bestonden toen nog niet. We stonden vaak met onze mond vol tanden. ”

Jef: “Dat is feeling, je hebt het of je hebt het niet. Ik herinner me een voorbeeld uit Parijs-Nice. Mario Aerts reed al de hele dag vanachter in het peloton. “Mario, vintje, ik zou wat opschuiven,” zei ik. “Want een paar kilometer verder draait de weg en krijgen we tegenwind. De Fransen gaan daar zeker een waaier trekken.” En ja hoor, Cofidis en AG2R trokken de boel open en Mario glipte met hen mee. Ze reden minuten weg en Aerts versierde een mooie zesde plek in Parijs-Nice.”

Serge: “Jef kon er niet tegen dat we achteraan in het peloton zaten te tetteren. ‘Spaar uw adem, ge zult hem straks nodig hebben!’ zei hij altijd.”

Jef: ”’t Is toch waar? Waarom is een voyageur altijd ‘s avonds moe? Niet van te werken hé? Van het babbelen, ja.”

Z’n carrière sloot Baguet af bij Quick-Step, waar hij de vette jaren van Tom Boonen meemaakte. “Een fantastische kopman die nooit z’n stem verhief. Van Petegem en Tchmil durfden al eens op tafel slaan, Tom nooit.” Samen met z’n boezemvriend Peter Van Petegem nam Baguet tijdens de GP Briek Schotte in 2007 afscheid van de wielersport. Jef Braeckevelt wist echter van geen ophouden. In 2009, op zijn 66e, tekende hij zelfs ging nog een contract bij Katusha. “Zonder koers gaat Jef dood,” zei z’n vrouw Jenny ooit. Maar in 2011 gooide Jef uiteindelijk toch de handdoek in de ring.

Jef: “Als je bijna zeventig bent, wordt het wel eens tijd zeker? Alhoewel, mocht Tchmil bij Katusha zijn gebleven, dan zat ik er misschien nog. Maar hij vertrok en andere bazen andere wetten: ik kreeg een brief dat ik naar alle continenten moest reizen. Ik naar de Tour Down-Under in Australië? Ge ziet dat van iere. Mij krijg je geen vlieger meer in.” “De sfeer is ook niet meer hetzelfde hé. De renners komen ‘s ochtends met hun laptop onder de arm ontbijten en ze gaan ermee slapen. Praten doen ze niet, ze zijn bezig met dat ding. Je hebt gewoon geen contact meer met die gasten. Op die manier is de koers niet meer geestig, hé. Ek geen geliek, Baguetje?

Foto’s: Sigfrid Eggers.