Jeannie Longo, Le Canniblaireau
Het grootste mirakel in de wielersport heet Jeannie Longo. Een kwarteeuw lang domineerde de Française het vrouwenwielrennen. Meer dan duizend (!) zeges reed ze bij elkaar. En op haar 56ste tikt de teller nog altijd aan. “Als ik zeg dat ik met pensioen ga, geloven ze me toch niet.”

“Ik heb je toch gezegd me pas vanavond terug te bellen?” Jeannie Longo zet de puntjes op de i als ik haar eraan herinner dat we elkaar ’s anderdaags in de Franse Alpen zullen ontmoeten. Dat ik een paar uur eerder dan afgesproken met haar bel om onze afspraak te bevestigen, wekt wrevel bij haar op. “Je wil me thuis interviewen? Pas possible. We spreken om 14 uur af voor het station van Grenoble. En poseren voor een fotograaf doe ik niet.” Meet Jeannie Longo. Een egoïstisch kreng dat, behalve met haar twee geiten en haar man Patrice, met iedereen overhoop ligt. Althans, dat is het beeld dat de media van haar schetsen. Ma Dalton, de feeks, le monstre sacré – het zijn maar enkele van de weinig flatterende koosnaampjes die keer op keer in krantenstukjes opduiken. Collega’s die haar complimenteren zijn zeldzamer dan Alpencols in Friesland. Dat blijkt ook uit getuigenissen van enkele Vlaamse rensters. “Met Longo praat ik niet”, zei Evy Van Damme in 2003. “Ze heeft me al iets te vaak uitgekafferd. Blijkbaar verdraagt ze niet dat ik in haar nabijheid fiets.” Haar collega An Van Rie herinnert zich vooral Longo’s geldingsdrang. “Ze denkt zich echt alles te kunnen permitteren. Als iedereen staat opgesteld voor de start, wurmt ze zich ertussen en plaats ze zich helemaal vooraan.”

Le Canniblaireau wordt ze genoemd. De wil om te winnen van De Kannibaal – Merckx – met het onvoorspelbaar karakter van De Das (blaireau) – Hinault dus. “Als een das lastig gevallen wordt, trekt hij zich terug in zijn hol. Maar als hij eruit komt, dan bijt-ie”, zei de Bretoen ooit over zijn alter ego. Kortom, Longo is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. En de angst voor het katje staat bij mijn aankomst in Grenoble op mijn gezicht te lezen. “Ben je zenuwachtig?” vraagt fotograaf Jelle, terwijl ik met een reusachtige mand streekproducten op haar wacht. Ik weet dat Jeannie zot is van des produits du terroir, dus hoop ik haar met mijn zelfgemaakte appel- en pruimengelei te ontdooien. Na een kwartier komt het goddelijke monster erdoor. In een strakke jeans huppelt ze op haar sneakers door de regen. Haar gitzwarte oogjes glinsteren als ze mijn mand in ontvangst neemt. “C’est très gentil”, glimlacht ze, waarop ze ons meeneemt naar de lobby in een nabij hotel. Ze bestelt een detoxthee en gaat kaarsrecht zitten in een van de lederen fauteuils. Longo mag dan wel de 50 gepasseerd zijn, ze straalt meer energie uit dan een leger pubers op Tomorrowland. Bij de eerste vraag die ik stel – hoeveel koersen ze nu exact won – haalt ze nonchalant haar schouders op. “Ik hou dat niet bij, je moet dat aan mijn man vragen. Het zijn er zo’n 1100, denk ik. Peut-être plus.”

Vrouwenrechtenactiviste

Longo’s palmares is om van te duizelen. 13 keer wereldkampioen, 59 nationale titels, 3 keer Tour de France, 4 groene truien, 38 wereldrecords, 4 olympische medailles – niet één renner ter wereld komt in de buurt. En het had nog indrukwekkender gekund indien disciplines zoals het tijdrijden voor vrouwen niet pas halverwege de jaren ’90 waren ingevoerd. Toch zullen we ons Longo vooral herinneren als de vrouw die geen afscheid kon nemen van haar sport. ‘The Unretiring’ noemde een journalist van The Herald Tribune haar. Aan Longo vragen wanneer ze stopt met koersen, is als bij de Rolling Stones polsen of ze aan hun laatste concerttour bezig zijn. Dat doe je niet. “Ik vertel nooit meer dat ik met pensioen ga. Ze zouden me toch niet geloven. Zondag reed ik nog een amateurwedstrijd bij de mannen. De laatste kilometer zat ik goed geplaatst om mee te spelen voor de overwinning. Maar ik ben te klein, ze zetten me te gemakkelijk opzij. Trouwens, sprinten tussen die zotten, dat doe ik toch niet.”

Ze mag dan wel al 35 jaar koersen, nog steeds heeft Longo schrik in het peloton. Het beeld is algemeen bekend: als een verstoten eendje rijdt Jeannie altijd een tiental meter achter de groep. Dat ze hierdoor massa’s wind vangt, lijkt haar niet te deren. “Ik heb niet echt vertrouwen in het collectief”, zegt ze cynisch. “Heb je al gezien hoeveel valpartijen er tegenwoordig zijn? Die verkeersheuvels en rotondes zijn een pest. Het peloton wordt ook steeds nerveuzer, men respecteert elkaars veiligheid niet meer. C’est la guerre. Het heeft met opvoeding te maken. Er is minder discipline in het algemeen. Als die kinderen dan op een fiets kruipen, doen ze n’importe quoi. Trouwens, mijn rijstijl heeft me geen windeieren gelegd. Omdat ik altijd vol in de wind naar voren moest schuiven, ben ik zo sterk geworden.”

In 1979, op haar 20ste, maakte Jeannie haar debuut in het wielrennen. “Eigenlijk wilde ik professionele skiester worden. Ik had talent, want ik werd meerdere malen universitair kampioen. Ik eindigde zelfs 8ste op het WK slalom. Alleen was ik toen al te oud voor de absolute top.” Twee gebeurtenissen leidden haar naar het wielrennen. De ontmoeting met haar huidige man Patrice – een begenadigde skiër – én het WK wielrennen voor vrouwen in 1980. “Dat WK triggerde mij,” vertelt Longo, “omdat het in Sallanches, mijn achtertuin, werd gereden. Maar Patrice deed me de Rubicon oversteken. Hij wist dat skiërs ook op de fiets uit de voeten kunnen: ze hebben goed ontwikkelde beenspieren en zijn het gewend om tegen de verzuring te vechten. Hij nam me mee naar de velodroom van Genève om mijn explosiviteit aan te scherpen. Aanvankelijk was ik dan ook een rouleur-sprinter. Voor ik de Ronde van Frankrijk won, pakte ik eerst twee keer de groene trui. Pas nadat ik gewicht verloor, verbeterde ik ook bergop en werd ik een allrounder.”

Vanaf 1985 domineerde Longo het vrouwenwielrennen; in elke discipline – van tijdrijden tot achtervolging op de piste. In 1995, ze was dan al 37, pakte ze in het Colombiaanse Duitama met de dubbel tijdrit-wegrit haar negende en tiende wereldtitel. Veel sporters zouden dit moment aangrijpen om in schoonheid te eindigen, maar niet Jeannie Longo. “Ik wou bewijzen dat je als vrouw op die leeftijd nog niet afgeschreven bent. Want dat idee leeft wel in onze maatschappij. Ja, noem me gerust een vrouwenrechtenactiviste”, lacht ze. “Dat ik na mijn 50ste nog koers komt door mijn fans. Er zijn nog steeds mensen die speciaal voor mij naar een wielerwedstrijd komen kijken. Ik wil die niet ontgoochelen. Maar ook mezelf niet. Verliezen is na al die jaren voor mij nog steeds een erg pijnlijke zaak. Ik beschouw het elke keer als een afgang. De schaamte die ik dan voel, is onpeilbaar. Dagen lang kom ik dan mijn huis niet uit. Ik ben zoals een acteur op de set. Als ik niet win, val ik uit mijn rol.”

Het WK van de vette koeien

Eén van haar grootste ontgoochelingen zijn de Olympische Spelen in Peking van 2008. Tijdens haar 7de olympiade miste ze in de tijdrit op een handvol seconden na haar vijfde medaille. “In het begin was ik eigenlijk niet ontgoocheld. Vierde in een olympische finale als je 50 bent, dat doen je er niet veel na. Maar toen zag ik in het olympisch dorp al die atleten die dolgelukkig hun eremetaal vierden en besefte ik dat ik op een haar na de laatste olympische medaille van mijn carrière had gemist.”

Voor het eerst laat Longo een stilte vallen. Ze roert enkele seconden met een lepeltje in haar thee. “Zeven olympiades…”, mijmert ze. “En zeggen dat ik op mijn 26ste definitief wilde stoppen met koersen.”

Augustus 1984. Voor de Olympische Spelen in Los Angeles werd het vrouwenwielrennen voor het eerst in de geschiedenis als olympische discipline erkend. Longo had van de wegrit al een paar jaar haar doel gemaakt. Het was dé koers die haar op de wereldkaart moet zetten. Op 600 meter van de finish zag het er goed uit. Longo zat in een kopgroep van zes en waande zich op papier de snelste. Tot de Italiaanse Maria Canins, haar grootste rivale uit de jaren ’80, Longo’s achterwiel aantikte. Jeannie’s derailleur draaide in haar wiel en de olympische droom was voorbij. “De afgang was compleet. Dagen heb ik gehuild. Ik was zo ontgoocheld dat ik nooit meer wou koersen. Maar een jaar later, in het Italiaanse Giavera del Montello, nam ik revanche. In het hol van de leeuw klopte ik Maria Canins en werd wereldkampioen.”

Canins is nochtans één van de weinige collega’s waar Longo nog een goed woord voor over heeft. Met die andere grote concurrente, Leontien Van Moorsel, klikte het minder. “Ze was een echte wieltjeszuiger”, klaagt Longo. “Dat mens nam nooit eens over, maakte jamais koers. Altijd berekend, geen greintje panache.  Ik noemde haar ‘de boekhoudster’. Ze telde uit hoeveel seconden ze moest overhouden om in het geel te blijven en stemde daar haar koerstactiek op af. Ik herinner me een beklimming van l’Alpe d’Huez waarin ze niet één keer uit mijn wiel kwam, om dan het algemeen klassement met 8 seconden te winnen.”

Dat beide dames elkaar rauw lustten, bleek op het WK van ’98 in Valkenburg. Leontien werd wereldkampioen tijdrijden en dat kon Longo moeilijk verkroppen. Ze beschuldigde de Hollandse van dopinggebruik. “Twee jaar hadden we Van Moorsel niet gezien, ze leek van de aardbol verdwenen. Toen ze terug opdook, kon ik mijn ogen niet geloven. Ze was ooit zo (steekt pink omhoog) maar ineens stond daar een fort voor me. Ze woog 15 kilo zwaarder en fietste iedereen naar huis.”

Tijdens het interview na de wedstrijd hield Longo zich naar goede gewoonte niet in. “Dit was een race van vette koeien”, zei ze, verwijzend naar het gewicht van Van Moorsel. De Hollanders pikten haar demarche niet. Tijdens de wegrit werd ze uitgefloten door het publiek. En Van Moorsel, geprikkeld door Longo’s uitspraken, counterde elke aanval van haar aartsrivale. “Toen het kreng in de voorlaatste ronde op de Belemerberg ging aanvallen, zou ik nog liever gestorven zijn dan haar een duimbreed toe te geven”, liet Tinus daags nadien optekenen in de kranten. Door de rivaliteit tussen beide dames ging de wereldtitel naar de onbekende Diana Ziliuté, een Litouwse. Jeannie wuift mijn anekdote weg: “Ach, men heeft toen veel heisa gemaakt over niks. Ik heb nooit gezegd dat ze gedopeerd was. Wél dat de wedstrijdjury haar pipi beter in de Maas zou kieperen.”

Le relâchement

Longo wil nu zelf ook een plasje plegen en duikt het vrouwentoilet binnen. Tien minuten later komt ze opgenaaid terug. “Dégeulasse!” roept ze, zodat iedereen in de bar haar kan horen. “De geurverfrisser in dat toilet was niet te harden, die chemische brol vernielt mijn luchtwegen.”

Longo is een gezondheidsfreak. Alles moet puur biologisch zijn, ze laat geen chemicaliën in haar omgeving toe. “Wist je dat ik overal mijn eigen lakens meezeul? Je weet nooit met welke smeerlapperij ze die in een hotel wassen. En alles wat in plastiek zit, giet ik over in glazen flessen. Mijn reukzin vertelt me alles. Zo stelde ik vast dat mijn yoghurt naar plastiek rook, dus giet ik die nu in bokalen.” Haar kooloogjes half dichtgeknepen, buigt ze zich samenzweerderig naar me toe. “Zelfs kastickets zijn niet meer veilig. De inkt op de bonnetjes zou uit bisfenol bestaan.” Ze wrijft over de knokkels van haar verweerde vingers. “Jaren hebben we die ticketjes vastgenomen, zonder van iets te weten. Pure horror, toch? ”

Haar obsessie voor een gezonde levensstijl trok ze door in haar wielercarrière. Toen nog niemand met zijn voeding bezig was, volgde Longo al een streng biodieet. Overal sleurde ze haar waterfilters en verse groenten mee. “In het nationale team lachten ze me uit met mijn Tupperwaredoos vol rauwe wortelen. Die meisjes aten om het even wat. Maar ik verloor zo wel de kilo’s die van mij een Tourwinnares maakten. Nu, 30 jaar later, hebben alle wielerteams een nutritionist in dienst.”

Patrice Pirelli, Jeannie’s man en toeverlaat, is er komen bijzitten. Hij pikt meteen in. “Il faut d’être critiqué avant d’être aimé”, zegt hij filosofisch. Ze hebben Jeannie ook altijd uitgelachen met haar geprofileerde fietshelm. ‘Daar is Calimero weer’, riepen ze haar na. Nu rijdt iedereen met zo’n ding. De wielerwereld was lang een gesloten, traditionele wereld die blind bleef voor nieuwe ontwikkelingen inzake materiaal en trainingsmethodes. Ik herinner me dat de grote Richard Virenque me op een dag kwam opzoeken. Die had niet eens een trainingsprogramma, hij deed zomaar wat.”

“Ik heb veel aan Patrice te danken”, lacht Jeannie. “Door zijn kennis nam ik voorsprong op de anderen. Als ik nu nog fiets, is het vooral voor hem. Ik wil hem iets teruggeven voor zijn jarenlange toewijding en advies. Hij was met zijn trainingen en materiaalkeuze zijn tijd vér vooruit. Velen in het milieu hebben de methode Longo-Ciprelli gekopieerd, al zullen weinigen dat toegeven.”

Patrice legde Jeannie niet alleen een Spartaans trainingsregime op, hij leerde haar ook één fameuze techniek aan, die ze nogal geheimzinnig ‘le relâchement’ noemt. “Tijdens volle inspanning zijn je spieren normaal gespannen, maar enkelingen slagen er toch in om die spiervezels enkele microseconden te ontspannen”, vertelt Jeannie. “Hierdoor verdwijnt de pijn eventjes en ga je sneller. Ik ken maar één andere atleet die de techniek ook onder de knie had en dat was de topskiër Bode Miller. Tussen elke twee poortjes paste hij het toe.”

Patrice glimlacht fijntjes. “De sterkte van Jeannie is vooral haar focus”, zegt hij. “Voor een doel zal bij haar alles wijken. Hier in Grenoble ligt dwars door het centrum de D1075, een kaarsrechte, vlakke weg van 8 kilometer die we de ‘longitudinale’ noemen. De verkeerslichten op de kruispunten staan er afgesteld op 50 kilometer per uur. Iemand die deze snelheid aanhoudt, moet nooit stoppen. Jeannie wilde dat testen. Ze vertrok nét voor de lichten op rood sprongen en racete als een gek de hele weg af. Ze slaagde er telkens in bij een groen licht een kruispunt te kruisen. Als ze een halve kilometer per uur te traag had gereden, had er zich een vreselijke accident afgespeeld.”

Patrice maakt Jeannie erop attent dat er naast het hotel een streekmarktje aan de gang is. Longo is niet te houden en stormt erop af. Zoals een Sint-Bernard speurt naar overlevenden in een lawine, zo keurt ze de lokale waren in de kraampjes. Jelle vraagt of hij haar intussen met zijn Hasselblad mag vereeuwigen, maar Longo trekt een lang gezicht. “Ik ben niet mooi meer”, fezelt ze tussen haar tanden. Haar ijdelheid speelt haar duidelijk parten. Of is het een Peter Pan-complex? “Ik ben nog steeds une gamine”, legt ze uit. “Oud worden ligt me niet zo.” Op de fiets heeft ze de tand des tijd lang kunnen weestaan, maar de rimpels op haar gelaat liegen niet. En daar wil ze niet mee geconfronteerd worden.

“Poseren hoeft niet, we zijn al blij als we je gewoon mogen fotograferen”, probeert Jelle. “Liefst in een ongedwongen sfeertje. Als je bijvoorbeeld je geiten voedert.” Longo’s gezicht klaart op. Tien minuten later zitten we in haar wagen en rijden we naar Saint-Martin-Le-Vinoux, een bergdorpje op een boogscheut van Grenoble. Het heeft net geregend en de optrekkende mist verhult de besneeuwde bergtoppen. We zien enkel een massieve rots die als een grijze totem boven de vallei uittorent. “Aan de voet van dat ding, woon ik”, wijst Jeannie door de voorruit. “Ik hou van de bergen. Toen ik jong was en nog in Saint-Gervais-les-Bains woonde, keek ik bij valavond altijd naar de Mont Blanc. Met een sigaretje en de muziek van Bach genoot ik van de ondergaande zon die de gletsjers oranje kleurde. Ik voel me hard met de natuur verbonden. Je suis sauvage. Bergbewoners zijn als zeemannen, ze weten dat een lawine of storm zomaar een leven kan uitwissen. De natuur leert je nederig te zijn. Pretentie en snobisme doen me huiveren. Vipfeestjes zijn niet aan me besteed. Ik zat in Monaco eens aan tafel tussen Maradona en Prins Albert. Het deed me niks.”

Tussen de vossen en de gemzen

Longo een einzelgänger noemen is nog zacht uitgedrukt. Ze is meer een extraterrestre, eentje van het zwartgallige soort. ‘Je suis suicidaire’, schrijft ze in haar boek Jeannie par Longo. “Dat is niet eens overdreven”, zegt ze. “Ik pas niet in deze maatschappij. Ik ben té nostalgisch voor deze wereld. Mijn tristesse is overal en van alle tijden. Dat realiseer ik me nu meer dan ooit tevoren. Het is niet normaal dat je op je 17de melancholisch wordt van Bach.” Opbeurende woorden helpen niet. “Dat ik een schitterende wielercarrière achter de rug heb? Pfff… dat zal wel zeker? Maar een mooi einde hebben ze me niet gegund. De Franse Wielerfederatie heeft mij kapot gemaakt.”

Met La Fédération vecht Longo al 25 jaar een oorlog uit. De incidenten zijn amper bij te houden. Aan de basis ligt haar eigenzinnige gedrag. De keuze van haar materiaal, sponsors en begeleiding liet ze nooit door derden bepalen. Alleen van Patrice aanvaardde ze richtlijnen, voor alle anderen was ze selectief doof. Zo weigerde ze al heel vroeg in haar carrière om in hetzelfde hotel van haar teamgenoten te slapen. Het leverde haar meteen het etiket ‘asociaal’ op. Op het WK in Stuttgart van 1991 barstte de bom een eerste keer. Longo weigerde de Look-pedalen waarmee het Franse team contractueel verplicht was te rijden. Ze werd zonder pardon uitgesloten.  “Ik heb ze toen voor de eerste keer een proces aangedaan. Dat won ik, maar het kostte me zoveel energie dat een jaar later ik op de Olympische spelen in Barcelona met hypoglykemie kampte, een te lage suikerspiegel. Voor het eerst haalde ik niet de halve finale in de achtervolging.”

Tijdens het WK van ’94 in Sicilië zat het er pas echt bovenmaats op. In volle finale van de wegrit ontsnapte een groepje van vijf met daarin Catherine Marsal en Céline Odin – twee Françaises. Ze stevenden afgezonderd op de finish af, maar Longo had nog een verrassing in petto. Ze demarreerde uit het pak en riep de ontsnapten tot de orde. Niet veel later denderde het peloton erover. Resultaat: nul Françaises op het podium. Longo had de boter gegeten en werd geschorst door de Federatie. “Belachelijk, want ook zonder mijn aanval was het peloton toen teruggekeerd. De vluchters zaten kapot. Ik maakte de fout door niet onmiddellijk te demarreren toen ik bij hen kwam. Ze zouden me nooit meer teruggepakt hebben. Maar ik was zo vriendelijk om mijn landgenoten mee te willen nemen naar de finish.”

Na het WK op Sicilië volgde een reeks pesterijen met licenties en startprocedures. Jarenlang reed Longo als onafhankelijke in het peloton. Ze had geen team, geen sponsor, niks. Haar vele titels konden de Franse Wielerfederatie niet vermurwen. Toen ze ouder werd en nog altijd de concurrentie naar huis fietste, verweet men haar dat ze de jonge generatie in de weg stond. Het WK op de weg in Madrid  van 2005 ging zo aan haar neus voorbij. Ook al werd ze tweede in de nationale tijdrit, toch stuurde de Franse Federatie vier mindere goden naar Spanje. “Ik heb toen maar wraak genomen door in 2006 zowel op de weg als in de tijdrit nationaal kampioen te worden,” zegt Longo cynisch. “Ik heb altijd meer respect gekregen in het buitenland. In Frankrijk maakt men zijn helden af. ‘De feeks, de kannibaal, de egoïste’ – jaren heb ik het moeten aanhoren. Volgens mij heb ik geen slecht, maar een Italiaans karakter: snel ontploffen, maar twee minuten later is alles terug peis en vree. Asociaal was ik heus niet, ik ben gewoon extreem perfectionistisch en deed gewoon wat voor mijn carrière het beste leek. Dat ik niet in het rennershotel, maar in B&B’s van kennissen sliep, was enkel uit professionele overwegingen. Zo hoefde ik geen erbarmelijk eten te vreten en was ik zeker van nette kamers. Zo kon ik dit rennersleven zo lang volhouden. Ook al kostte het me meer moeite – ik regelde zelf mijn vliegtuigtickets en overnachtingen – de ervaringen die ik kon uitwisselen met de mensen bij wie ik logeerde, verrijkten me. Ik zat niet in dat afgestompt wielermilieu. Op stage verbleef ik niet in een saai hotel in Calpe, maar in berghutten op 3000 meter hoogte. ’s Morgens trainde ik tussen de vossen en de gemzen. Dat maakte me gelukkig!”

Chinese epo

Ze zegt het niet graag, maar het gebrek aan respect doet haar pijn. Ook in het peloton spaart men haar niet. Ze roepen al eens ‘mémé rijdt ook mee’. “Ik vergeef die jonge meisjes”, sust ze. “Ik zou op dezelfde manier reageren als ik door een 50-jarige wordt geklopt. Ze hoeven me niet te bewonderen. Ik heb meer problemen met de entourage van die meisjes. Die mensen hebben mijn leeftijd en weten wat ik bewezen heb, maar toch zetten ze hun poulains tegen mij op. Terwijl ik toch nog altijd mijn plaats in het peloton verdien. Vooral op de piste ben ik nog steeds te duchten. De puntenkoers is een discipline die mij helemaal ligt. Mijn eerste sprints zijn misschien niet fameus, maar zodra ik gerodeerd ben, kunnen ze me moeilijk kloppen. Soit, ik ben daar niet om hen te vernederen, als het kan geef ik zelfs advies: als ik een meisje met verkeerd materiaal zie rijden, zeg ik haar dat.”

In 2011 werd Longo pas écht in het hart geraakt. Jeannie wilde nog één keer naar de Olympische Spelen, want in de tijdrit kon ze zich nog steeds met de allerbesten meten. “Ik wist dat ik maar één kans had. Als ik Frans kampioen werd, kon de Federatie niet om me heen. In alle andere gevallen lieten ze me thuis.” In bloedvorm was ze, maar 20 minuten voor de start kreeg ze het nieuws dat haar fiets niet reglementair was. “Ze hebben me verplicht om de punt van mijn zadel 2 centimeter te verhogen. Ik zat te hoog op mijn fiets, mijn pedaaltred was verstoord. Uiteindelijk werd ik vijfde op 40 seconden. Dat verschil stelde niks voor. Zonder die ingreep had ik altijd gewonnen en had ik mijn achtste olympiade beet.”

Patrice knikt heftig. Hij is nog altijd boos om het incident. “Je vergeet te vertellen dat je de week ervoor maar liefst drie keer een dopingcontroleur aan de deur gehad hebt. Drie bloedafnames in zes dagen, dat vermoeit je.”

2011 zou niet het vrolijkste jaar uit de carrière van Longo worden. Op 14 september schreef l’Equipe dat Patrice Pirelli in 2007 Chinese epo had gekocht. Volgens de krant zou Patrice verklaard hebben dat niet Jeannie, maar hijzelf het spul gebruikte. “Waar heb je dat gelezen? In de Franse kranten?” reageert Patrice geënerveerd. “Het hele verhaal slaat nergens op. Wij hebben ons nooit met epo ingelaten. Het was een laffe poging van de Federatie om ons opnieuw zwart te maken. De kranten die de kwakkel publiceerden, heb ik trouwens allemaal een proces aangedaan.”

Longo blijkt niet ongevoelig voor al die tegenslagen. “Ik ben een beetje moegestreden”, zegt ze, terwijl ze tussen haar twee geiten poseert, Binette en Diabolo. “Aan serieuze competities doe ik niet meer mee.” Als Jeannie even niet kijkt, tikt Patrice op mijn schouder. “Ze zegt dat nu wel, maar vorig jaar won ze nog het regionaal kampioenschap tijdrijden van de Rhône-Alpes. Ik zeg het je, straks staat ze aan de start van het Frans kampioenschap!”

“Hier een notentaartje, hét gerecht van de streek, maar zeker niet zo lekker als je confituur”, lacht Jeannie terwijl ze me drie zoenen op mijn wang geeft. Wég is de ijskoningin waar ik voor sidderde en beefde. Ik heb zowaar zin om nog langer in Longo’s gezelschap te vertoeven, maar de TGV wacht. We rijden de lange oprit van haar chalet af. Doorheen de bloesems van de kerselaars schijnt een flauw waterzonnetje. Ik denk aan een zin in haar biografie. ‘Bij de eerste lentezon besluipt me telkens hetzelfde gevoel. Dan zegt een stemmetje me dat ik moet beginnen koersen. Als ik dan niet op mijn fiets kruip, ben ik voor altijd veroordeeld.

Door de achteruitkijkspiegel zie ik hoe Patrice met een tijdritfiets komt aanstappen. Jeannie graait naar haar rennersschoenen in de koffer. Benieuwd wie in juni Frans tijdritkampioene wordt.

 

Foto’s: Jelle Vermeersch.