De videoref: zaligmakend of Paard van Troje?

Momenteel wordt er in het voetbal geëxperimenteerd met een videoscheidsrechter. Een verrassing, want tot voor kort was het gebruik van camerabeelden in de voetbalarbitrage onbespreekbaar. “Eindelijk,” juichen spelers en coaches in koor, maar terzelfdertijd duiken de eerste addertjes onder het gras op. “Als ze die videoref niet in een bunker gaan steken, doen de supporters hem dood.”

Zondag 15 maart 2015, kwart voor vijf. Het is feest op de tribunes van Cercle Brugge. Twee-nul staan ze voor tegen KV Mechelen, nog een minuutje de bal rondtikken en het degradatiespook is definitief verjaagd. Maar plots kopt Ralf Wolski, een aanvaller van Malinois, uit het niets een voorzet binnen. Op het veld heeft niemand iets gemerkt, maar op de televisiebeelden is duidelijk te zien dat de KVM-spits meters buitenspel staat. Het doelpunt zou moeten afgekeurd worden, maar dat gebeurt niet. De paniek slaat toe bij Cercle-spelers en in het ultieme matcheinde volgt er nog een tegendoelpunt. En dan nog één. Het onwaarschijnlijke is gebeurd: Cercle zakt naar tweede klasse. Spelers vallen huilend op de grond, supporters richten hun woede op de trainer. Pas na de match sijpelt het nieuws door dat de lijnrechter een kapitale fout maakte. “Een drama,” vertelt Cercle-woordvoerder Pol Van Den Driessche me twee jaar later. “Als die goal afgekeurd wordt, winnen we die match altijd. Vijf miljoen euro kostte die flater ons. Want dat is het verschil in budget tussen eerste en tweede klasse. Hierdoor hebben we vijf mensen moeten ontslaan, het was dus niet enkel een sportieve ramp, maar ook een menselijk catastrofe. Dat dit vermeden had kunnen worden door een videoref, is héél frustrerend.”

Nutteloze doellijntechnologie.

Na elke blunder laait de discussie weer op: moeten die arme scheidsrechters zich niet door de technologie laten helpen? Bijvoorbeeld door de beelden van de  aanwezige televisiecamera’s tijdens de match te raadplegen?  Het onderwerp ligt gevoelig bij de FIFA, de wereldvoetbalorganisatie. Ze heeft zich altijd extreem weigerachtig tegenover het gebruik van technologische hulpmiddelen in de arbitrage opgesteld. De situatie veranderde na het WK 2010 toen Engeland in de 1/8e finale een overduidelijk doelpunt werd onthouden. Frank Lampard had de bal tegen de onderkant van de lat getrapt, waarop de bal achter de doellijn verdween en terug het veld in stuitte. Niet vreemd van enig Engels chauvinisme besliste de IFAB (het orgaan binnen de FIFA dat over de voetbalreglementen waakt en vooral uit Britten bestaat) om doellijntechnologie te gaan testen. Daarvoor gingen ze aankloppen bij de bedrijven GoalControl en Hawk-Eye die een verificatiesysteem met high-speed camera’s (500 frames/seconde) hadden ontwikkeld. Dat werkt als volgt: een zevental camera’s scannen de volledige doelzone en zijn in staat om binnen een foutmarge van 5mm de driedimensionale positie van de bal te bepalen. Hierdoor kan een computer, die de cameragegevens verzamelt, perfect het traject van de bal uittekenen en zien of de bal de doellijn overschrijdt. In dit geval stuurt de computer een signaal naar het uurwerk van de scheidsrechter die dan de goal toekent. In 2013 deed de doellijntechnologie met grote trom zijn intrede in de Engelse competitie, maar veel kwamen de high-speed camera’s niet in actie: in 380 matchen van het Premier League-seizoen werd Hawk Eye slechts 18 keer geraadpleegd en amper drie keer was de uitkomst anders dan wat de ref op het veld had beslist. De totale kostprijs om alle stadions uit de Premier League met doellijntechnologie uit te rusten bedroeg zo’n 7,5 miljoen, elke gecorrigeerde goal heeft dus 2,5 miljoen euro gekost. Daar kan je in België al een goede spits voor kopen. Dat het rendement tegenvalt, komt omdat een discutabele doellijnfase zich maar zelden voordoet. Dat bleek uit een onderzoek van Otto Kolbinger, wetenschapper aan de Technische Universiteit van München. Kolbinger analyseerde twee jaar lang alle competitiewedstrijden – 1167 matchen –  uit de eerste en tweede klasse van de Bundesliga en stelde vast dat slechts in 15 van die matchen doellijntechnologie noodzakelijk was. Kortom, per match heb je 1,28% kans dat doellijntechnologie in actie treedt. De kans dat een ploeg dit tijdens een heel seizoen in een thuismatch één keer meemaakt draait rond de 24%. Wie daar de Bernoulliverdeling op toepast stelt vast dat een club pas na 10 seizoenen met 95% zekerheid kan stellen dat zijn doellijntechnologie minstens één keer in werking treedt. Clubs betalen al snel 135.000 euro per seizoen voor het onderhoud van die technologie en zien dit als onredelijke uitgaven.

De buitenspel-illusie

Buitenspel, daarentegen, is een heel ander verhaal. Kolbinger telde zo’n 397 betwistbare doelpunten tijdens zijn onderzoek. In 85% van de gevallen lag een foute offside-interpretatie aan de basis. Goalline-technologie brengt hier geen zoden aan de dijk, daarvoor ben je beter af met de televisiecamera’s die het ganse veld coveren. Een ideale hulplijn voor de meest beklagenswaardige man op het veld: de lijnrechter. Hij moet buitenspel signaleren, maar is daar vaak niet toe in staat omdat hij botst op een fenomeen dat het menselijk kunnen overstijgt: het flash-lag effect (zie kader; red). Deze optische illusie zorgt ervoor dat we een bewegend voorwerp vérder zien dan dat het in feite is. Lijnrechters gaan hierdoor de positie van een aanvaller foutief inschatten. Ze vlaggen een aanvaller af voor buitenspel, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Op het WK van 2002 in Japan en Zuid-Korea ontdekten FIFA-waarnemers dat de grensrechters buitenproportioneel vlagfouten maakten. “Dat was het WK van de schande,” vertelt de Leuvens professor bewegingsleer Werner Helsen. “Eén op vier buitenspelfases werd foutief beoordeeld. Een duidelijk gevolg van het toen nog niet zo bekende flash-lag effect. Lijnrechters zien bij het vaststellen van buitenspel een aanvaller zo’n 1 à 1,5 meter dichter bij de doellijn dat hij in feite is. Je kan echter dat effect neutraliseren door jezelf te corrigeren. Als je denkt dat de aanvaller een halve meter offside staat, moet je redeneren: ‘Neen, eigenlijk staat hij een metertje dichter, dus onside’. Door vaak op buitenspelvalsituaties te trainen, kan je je die reflex eigen maken.” Helsen werd door de UEFA aangezocht om scheidsrechters hierin te begeleiden. “Naast het simuleren van buitenspelsituaties op het veld, heb ik een web-applicatie ontwikkeld waardoor lijnrechters ook thuis kunnen oefenen. De resultaten van hun trainingen zijn niet min. Op het WK van 2002 lag het foutenpercentage bij de lijnrechters op 26%, in 2006 was dat maar 10% meer. Vandaag zitten we aan 4%.”

Maar die vier procent blijft een probleem. Zeker in een sport waar één vergissing gigantische gevolgen kan hebben. Zoals bij Cercle Brugge dat door een buitenspelgoal naar tweede klasse zakte. De roep om camera-assistentie voor buitenspelsituaties klinkt luider en luider. Je zet gewoon het beeld op het moment van de pass stil en je ziet meteen als een speler achter de voorlaatste verdediger van de tegenpartij staat. De televisiebeelden zouden ook gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van hands of penaltyovertredingen. Het had ons wereldwijd een pak nationale voetbaltrauma’s kunnen besparen. De Engelsen zijn nog steeds de schandalige hands van Maradona op het WK van 1986 niet vergeten. En ook wij, Belgen, denken nog steeds dat we zonder die blinde mol van een Röthlisberger in 1994 het grote Duitsland hadden uitgeschakeld.

In andere sporten, zoals het hockey, doet de scheidsrechter al beroep op een video-assistent. Dat is iemand die de beelden naast het veld op een monitor bekijkt en de hoofdscheidsrechter indien nodig helpt bij z’n beslissingen. Elk team krijgt één challenge per wedstrijd om een beslissing van een scheidsrechter aan te vechten. Spelers mogen het T-gebaar maken waarop dan het spel wordt stil gelegd en de scheidsrechter zich met de videoref over de fase vergewist. Die zit in een soort container met een replay-machine en geeft de scheidsrechter via zijn oortjes advies. De beslissing van de scheidsrechter wordt door hem herroepen of bevestigd. In het ene geval blijft het team z’n challenge behouden, in het andere speelt hij het kwijt. De hockeywereld ervaart deze nieuwe technologie als positief. De refs maken immers minder fouten. Toch zijn er ook nadelen. Het vertraagt het spel en dat is vervelend voor de toeschouwers. Die moeten soms minutenlang op een beslissing van de ref wachten. Bovendien gaan spelers die challenge tactisch misbruiken. In spannende wedstrijden wordt de videoref aangevraagd om een tegenaanval te verhinderen of het tempo uit de match te halen. En  men merkt dat er een soort alibi-arbitrage optreedt. De hoofdscheidsrechter durft geen cruciale beslissingen meer te nemen en laat het oordeel liever aan de videoref. Zo lijdt hij zelf geen gezichtsverlies. In dit geval wordt de autoriteit van de scheidsrechter op het veld uitgehold en daar zijn ze bij de FIFA als de dood voor. Men wil dat de ref altijd de teugels strak in handen houdt. Want naast het interpreteren van spelfases, is de scheidsrechter ook een soort ceremoniemeester. Zonder hem dreigt de totale chaos op het veld. Toch lijken de scheidsrechters geneigd om extra hulp te verwelkomen. Uit een VRT-enquête blijkt dat 85% van de Belgische referees voorstander is om camerabeelden te gebruiken.

Holland boven.

De Nederlanders zijn daar al langer van overtuigd. De KNVB test sinds 2014 de werking van een videoref. In een busje naast het stadion bekijkt een video-assistent via verschillende monitors een wedstrijd. Hij kan fases uit verschillende camerastandpunten herhalen en zo eventueel blunders via de oortjes aan de scheidsrechter melden. Dit gebeurde de voorbije twee jaar pas na de match, want livecommunicatie tussen videoref en arbiter op het veld is vooralsnog door de FIFA verboden. Dit ‘droog oefenen’ vertelde ons wel iets over het nut van een video-assistent. In 45 eredivisiewedstrijden nam de ref 51 keer een wedstrijdbepalende beslissing  – dat zijn beslissingen over spelfases die het resultaat van een match kunnen bepalen, zoals een penalty, rode kaart of een doelpunt . “In maar liefst 25% van die fases had de scheidsrechter het bij het foute eind en had een videoref dit kunnen verhelpen,” vertelt Gijs de Jong, projectverantwoordelijke. In één op vier matchen gaat een scheidsrechter dus zodanig in de fout dat het resultaat van een match beïnvloed wordt. De perfecte argumentatie om een videoref te verantwoorden, maar toen de Jong in 2015 z’n resultaten aan de FIFA voorstelde, reageerden de voetbalbobo’s als vanouds: ‘Not approved’. Maar toen was Sepp Blatter nog niet beschuldigd van corruptie. De Zwitserse capo del calcio  was welgeteld één minuut geschorst of zijn opvolger Gianni Infantino kondigde aan dat hij met een videoref zou experimenteren. En hij hield woord, zo was er in december ll. tijdens de wereldbeker voor clubteams voor het eerst live-contact tussen de videoref en de scheidsrechter. In de halve finale tussen Atletico Nacional en Kashmina Antlers werd een niet gefloten strafschop gecorrigeerd door de video-assistent. Nadat de scheidsrechter zich naast het veld op een tv-monitor van de fase ging vergewissen, floot hij alsnog een strafschop.

De fases waarin een video-ref vandaag mag tussenkomen zijn beperkt: rode kaartmomenten, penalty’s en doelpunten waar een overtreding of buitenspel aan voorafging. Die beperking is nodig omdat anders het spel om de haverklap stil ligt. Bovendien laten bepaalde spelfases in het voetbal zich niet corrigeren. Als een lijnrechter iemand onterecht afvlagt voor buitenspel, kan je onmogelijk het spel hernemen. Je kan immers niet alle 22 spelers terug op exact dezelfde plaats zetten. En er zitten nog adders onder het gras.  “Hoever ga je terug om de geldigheid van een doelpunt te valideren?” vraagt een ref zich af. “Vanaf het moment dat de bal in het strafschopgebied kwam? Of spoel je terug tot het moment dat de bal veroverd werd? Er zijn goals gescoord nadat een team 2,5 minuten eerder in balbezit kwam. Sterkte aan de video-ref die na een goal van Messi moet nagaan of Iniesta 73 passen eerder de bal op een rechtmatige manier veroverde…”

Ex-scheidsrechter Paul Allaerts wijst er dan ook op dat een videoref niet alle discussies zal oplossen. “Het zal zeker zijn nut hebben in zwart-wit-fases, bijvoorbeeld of de overtreding al dan niet binnen het strafschopgebied is gebeurd. Maar helaas is het voetbalspel complexer dan dat.  100% juiste beslissingen ga je nooit hebben, ook mét camerabeelden blijven bepaalde fases voor interpretatie vatbaar. Dat analisten in Extra Time soms een kwartier over één penaltyfout discuteren, bewijst dit.”

Of we binnenkort ook in onze competitie de videorefs mogen verwelkomen hangt voor een groot deel af van de bevindingen die de live-experimenten zullen meebrengen. De man die daarover een rapport aan de FIFA moet overmaken is een Belg: professor Werner Helsen. En laat dit nu net een koele minnaar zijn van de videoref. “Nu kan je als scheidsrechter het spel nog aanvoelen en als de sfeer goed zit af en toe iets door de vingers zien. Met een videoref is dat gedaan. Dan is het zwart of wit, geen grijs.” Hij wijst er ook fijntjes op dat ook camera’s niet onfeilbaar zijn. “Zo zijn er de parallaxfouten bij buitenspelfases. Als de camera niet recht tegenover de voorlaatste verdediger opgesteld staat, kan je geen rechte lijn aan zijn voeten trekken die evenwijdig loopt met de doellijn. Terwijl dit net een voorwaarde is om nipte buitenspelfases te beoordelen.” Een nog groter probleem zijn de slow motions die video-refs gebruiken om overtredingen te beoordelen. Dat bleek uit een grootschalig onderzoek dat Helsen zelf bij twee groepen scheidsrechters uitvoerde. Die kregen 60 overtredingen te zien, maar de ene groep zag de fouten in slow motion en de andere in real time. De scheidsrechters moesten bij elke fout beslissen of ze géén, een gele of een rode kaart trokken. “Uit de resultaten bleek dat scheidsrechters dezelfde overtredingen strenger in slow motion beoordelen dan wanneer ze die in real time zien. Omdat de impact van een foutieve tackle op vertraagde beelden erger lijkt dan dat het in werkelijkheid is. Een gele kaart zal dus veel sneller – onterecht – een rode worden.”

Naast een invloed op de arbitrage, zal een videoref ook zijn invloed hebben op de beleving van het spel. Spontaan juichen na het scoren van een doelpunt is er niet meer bij, want je moet wachten tot de video-ref je goal heeft goedgekeurd. Ook de sportverslaggeving zal niet meer hetzelfde zijn. Frank  Raes zijn ‘Mertens, binneuhhh!’ wordt een kurkdroge ‘Dries Mertens heeft gescoord, maar we moeten nog even wachten op de beslissing van de videoref. Die gaat nu onderzoeken of Dries niet uit buitenspel vertrok. Neem alvast een cola uit de koelkast, we zijn zo bij u terug.’ Kortom, de authenticiteit van het voetbalspel is in gevaar. “Volgens mij open je met video-assistentie de doos van Pandora,” vertelde een voetbalanalist me vorig jaar. “Wat als er dan toch nog een fout gemaakt wordt? Dan heb je als scheidsrechter geen enkel excuus meer. Nu kan je nog altijd zeggen: ‘Het ging te snel, ik heb het niet gezien’. Met videobeelden ontneem je de scheidsrechter z’n alibi. Als hij dan de mist in gaat, heeft hij geen enkele autoriteit meer. De hele match zullen spelers, supporters en coaches op zijn kap zitten. En dan wil ik niet in die man z’n schoenen staan. In het hockey en het rugby zijn de supporters nog welgemanierd, maar in het voetbal doen ze je dood. Volgens mij kan een videoref alleen maar als niemand er weet van heeft. Steek die man in een bunker op 10 km van het stadion en laat hem énkel met de scheids op het veld communiceren.” Het bleken profetische woorden. Twee weken geleden werd na de bekermatch PEC Zwolle – FC Uitrecht het busje van de videoref door woedende supporters van PEC bestormd. Die pikten het niet dat videoref Kevin Blom de scheidsrechter had geadviseerd om Utrecht een penalty toe te kennen. Blom moest door de politie uit zijn benarde positie ontzet worden. De videoref heeft zijn eerste schandaal beet. Benieuwd of het ook zijn laatste is.

Flash-Lag Effect (kader):

Flash-lag effect is een visuele illusie die optreedt wanneer we een bewegend voorwerp met dat van een statisch object – een flits – gaan vergelijken. Wanneer het licht van een bewegend voorwerp op het netvlies valt, heeft het oog een beetje tijd nodig om deze impuls te verwerken. In die tijdspanne zal het object zich al ietsje verder verplaatst hebben. Onze hersenen compenseren die vertraging door het voorwerp vérder te percipiëren dan dat het in feite is. Op het internet circuleert een animatiefilmpje met een klok waar de het streepje van de 12 telkens oplicht als een snel draaiende uurwijzer z’n positie kruist. (http://www.michaelbach.de/ot/mot-flashLag/) Steeds zie je de wijzer verder dan de flits, terwijl ze zich exact op dezelfde positie bevinden. Met buitenspel gebeurt net hetzelfde. De hersenen van de lijnrechter vertellen dat het bewegend voorwerp (de aanvaller) zich verder bevindt dan het stationaire object (de positie van de verdediger op het moment van de pass – de flits).