De terugkeer van het beest (Deel 2)
De laatste jaren maken in ons land enkele verdwenen diersoorten hun comeback. In Wallonië werden al de wolf, lynx en wilde kat gesignaleerd, maar ook in Vlaanderen doet een spectaculaire toppredator opnieuw zijn intrede. Na een halve eeuw afwezigheid is de oehoe, de grootste uil van Europa, terug.

“Dààr, dat zou weleens een oehoenest kunnen worden.” Filip Verbelen, gerenommeerd ornitholoog, wijst naar een dichte bos takken hoog in een beuk. Het is begin januari en we staren naar een verlaten buizerdsnest. “Aangezien oehoes niet in staat zijn om in bomen nesten te bouwen, nemen ze die van haviken en buizerds in,” zegt Filip. Boven ons zien we een paar buizerds cirkeltjes draaien, maar van de oehoe is voorlopig geen spoor. “Dat wil niet zeggen dat hij er niet is. De kans is groot dat hij ons vanop een tak roerloos aanstaart. Zijn schutkleur zorgt ervoor dat je onder hem kan staan, zonder hem te zien.”

Een half jaar geleden kwam de tip binnen. Een wandelaar had niet ver van de taalgrens in een bos gekampeerd. ’s Nachts hoorde hij een vreemd, echoënd geluid, het leek op hard niezen in een vergeetput. Hij nam het geluid op en bezorgde het aan uilenspecialist Filip Verbelen. De man die vorig jaar nog een nieuwe uilensoort op het Afrikaans eiland Princípe ontdekte, twijfelde niet: dit was de bedelroep om voedsel van een oehoejong. Grandioos nieuws, want broedgevallen van oehoes zijn in Vlaanderen uiterst zeldzaam. In Limburg zijn er drie vastgesteld, in Brabant en Antwerpen elk één. Oost- en West-Vlaanderen zijn blinde vlekken voor de Bubo Bubo, dit broedgeval zou dus een historische stap in het herstel van deze kwetsbare vogelsoort kunnen betekenen. Verbelen wijst me meteen op mijn plichten. “Behalve ik, de tipgever en jij, weet niemand dat er hier vorige zomer een oehoenest was. Ik zou dat ook graag zo houden. Anders ga je hier volgend weekend meer telelenzen zien dan bomen. Vogelkijkers en fotografen zullen massaal naar hier afzakken. Als dit teveel gebeurt, zeker in het broedseizoen, dan zegt de oehoe: ‘Bekijk het maar, ik ben hier weg.’ In je artikel zou ik de locatie niet specifiëren, noem ze ‘Bos X’ of zo.”

DDT, de stille doder.

De ondergang van de oehoe voltrok zich in de eerste helft van de vorige eeuw. “In die tijd waren roofvogels nog niet beschermd,” vertelt Filip. “Duivenmelkers schoten ze af omdat ze hun prijsbeesten pakten, jagers omdat ze met hun fazanten en konijnen aan de haal gingen. En dan had je ook nog de vergiftiging door landbouwchemicaliën.” Het insecticide DDT bleek de grootste boosdoener. De inname van kleine concentraties was niet schadelijk, maar de oehoe is een toppredator: door veel gecontamineerde prooien te eten, stapelde de DDT zich in zijn lichaam op. Het insecticide bleek nefast oor de reproductie. De eierschalen werden te broos en braken onder het gewicht van de vogel. Rond 1955 stierf de oehoe uit als Belgische broedvogel. In de jaren ’70 werd DDT verboden. In diezelfde periode werden zo’n 1400 oehoes in Duitsland uitgezet. Later werden roofvogels ook algemeen beschermd. Hierdoor kon de soort zich net als de slechtvalk – ook zo’n DDT-slachtoffer – herstellen. Ze staken via de Eifel onze oostgrens over en in 1982 werd er voor het eerst in de Ardennen gebroed. Aanvankelijk deden ze dat op rotsrichels in verlaten steengroeves, maar de laatste jaren zoeken oehoes steeds meer roofvogelnesten op. Via een groene corridor van wouden, migreert de vogel vanuit het zuiden naar het noorden.

Nadat hij onder de boom tevergeefs naar braakballen zoekt, legt Filip de gps-coördinaten van het potentieel nest vast. “Laten we eens bij valavond terugkomen, dan is een oehoe het actiefst. Hij gaat jagen en al zingend zijn territorium afbakenen. Als hij hier nog zit, dan moeten we hem horen. Zijn roep draagt makkelijk een kilometer ver.”

Een paar dagen later trekken we in het schemerduister door Bos X. De sneeuw knispert onder onze schoenen en rondom ons huilen de bosuilen als in de beste griezelfilms. De Scream-soundtrack interesseert ons matig, we willen het diepe, dragende, “oehoe”-geluid horen. Verbelen heeft hiervoor een trucje: hij laat via een luidspreker de territoriale roep van een mannetjesoehoe horen. Normaal zou onze oehoe dan op deze ‘indringer’ moeten reageren. We spelen op verschillende plaatsen het geluid af, maar onze vriend geeft geen kick. Wanneer de nacht valt, zijn we in de buurt van het buizerdnest gekomen. En dan gebeurt het: het geluid van Filip wordt meteen beantwoord. Niet de diepe oehoe-bas, maar een hevig gekrijs klinkt boven onze hoofden. “Dat moet een oehoe zijn,” roept Filip opgewonden, terwijl hij snel het geroep met een recorder opneemt. “Als ze zich op hun nest bedreigd voelen, gaan oehoes ijzingwekkend gillen; ornithologen noemen dit Devil’s crackles.” Maar als de uil bij een volgende poging niet reageert, gaat Filip twijfelen. “Het geroep klonk nogal hoog, misschien was het toch eerder een kwade bosuil.” Twee dagen later wordt Filips vermoeden bevestigd. ‘Agressieve ‘rot op’-roep van een moedige bosuil,’ schrijft Magnus Robb, een expert in uilengeluiden. Wellicht voelde de bosuil zich bedreigd door de oehoe. De Bubo Bubo is immers geen doetje. Niks onder de vier kilogram is voor zijn messcherpe klauwen veilig. Een luidruchtige kraai, een malse houtduif of een jonge vos – de oehoe vreet het allemaal. En ja, ook zijn neefjes, de rans- en bosuil, lust hij. In alles waar haren en veren opstaan, plant hij z’n klauwen. Zelfs stekels schrikken hem niet af; egels zijn z’n favoriete snack. Wetenschappers zijn er nog steeds niet achter hoe ze er in slagen zo’n egel te pellen. Z’n uitzonderlijke vraatzucht zadelt de oehoe met een angstaanjagend imago op. Dat bleek toen de oehoe na duizenden jaren in 2000 eindelijk de oversteek naar Engeland maakte. “Dodelijkste uil vestigt zich in Groot-Brittannië,” kopte een tabloid. Ik zou maar al te graag in de oranjerode irissen van de vreselijke uil kijken, maar na drie intensieve zoektochten in bos X laat de oehoe zich nog steeds niet zien of horen. Zou het oehoekoppel de benen hebben genomen? Filip haalt zijn schouders op. “Dat kan, maar over het algemeen zijn ze héél honkvast en verlaten ze zelden hun territorium. De limiterende factor is voedsel en dat is met al die bosduiven hier ruim aanwezig. Misschien werden ze teveel verstoord door wandelaars en trokken ze toch weg.” Filip ziet de ontgoocheling op m’n gezicht en biedt me een alternatief aan. “In de buurt van Doornik nestelt er blijkbaar één in een steengroeve. Met een beetje geluk horen we hem daar zingen.”

Filip zijn gok blijkt te kloppen. Amper uitgestapt horen we een diepe, oehu, oehu uit de diepte van de steengroeve weergalmen. Zien doen we de uil niet, daarvoor zit hij te ver weg. En in het schemerdonker een gevaarlijke rotspartij afdalen, lijkt ons na de waarschuwing van de nachtwaker ‘Il y avait des accidents avec des morts,’ geen optie. De oehoe blijft roepen en er begint me iets te dagen: dat geluid hoorde ik eerder al. Twee dagen eerder had ik in bos X een geluid met mijn Iphone opgenomen waarvan ik vermoedde dat het de roep van een ransuil was. Maar Filip twijfelt niet: “Je hebt een oehoe-roep opgenomen!” Het haar recht zich op mijn armen. Zit hij er dan toch? Diezelfde nacht racen we nog naar bos X, maar behalve het blaffen van een ree en een griezelconcerto van enkele bossuilen, blijft het opnieuw muisstil.

Schrik van Arendonk

Drie weken later, een zaterdagavond in februari. M’n gsm licht op. Sms’je van Filip: oehoe aan het zingen in bos X. Blijdschap maar ook frustratie maken zich van me meester. Doordat ik bezoek heb, kan ik Filip niet gaan vergezellen. “Zet mijn bord maar opzij, ik moet eventjes naar de oehoe” doet het niet zo goed op familiefeesten. Een kwartiertje later volgt een nieuwe sms. Prachtig duet tussen mannetje en wijfje! Ik vloek stilletjes, net nu ik er niet bij ben, gebeurt dit. De derde sms komt aan als een mokerslag. Net gezien in vlucht… De ijsstronk smaakt me niet meer. Ik zonder me af en krijg Filip aan de lijn. “Ik ben op zijn zang afgestapt,” zegt hij. “Toen ik dicht genoeg was en mijn zaklamp aanfloepte, vloog hij weg. Met brede vleugelslagen en dikke, hangende, poten, zweefde hij voorbij. Héél indrukwekkend, net een zeearend.”

 

Na de Blakistons visuil die zich in West-Azië ophoudt, is de oehoe de grootste uil ter wereld. Hij kan tot 75 cm groot worden en heeft een spanwijdte van een kleine twee meter. Z’n imposante gestalte en hoge levensverwachting – tot 25 jaar  – maakt hem helaas ook geliefd al volièrevogel. Dat men dergelijke roofvogels in gevangenschap mag houden, komt door het omstreden arrest van Vergy. Dat stelt dat de beschermende bepalingen van inheemse vogels niet gelden als men kan aantonen dat ze in gevangenschap zijn geboren en opgekweekt. In Vlaanderen moeten kwekers daarom tijdens de eerste tien levensdagen een gesloten pootring aanbrengen. Na die periode is het voetgewricht volgroeid en kan de ring niet meer over de poot worden geschoven. De internationale roofvogelhandel is big business geworden en heeft ook malafide uitwasemingen. Eieren worden uit nesten geroofd en met broedmachines uitgebroed, waarna de jongen voor grof geld worden verkocht. “Daarom geef ik nooit de exacte locatie van een roofvogelnest prijs,” vertelt Filip. Hoe zeldzamer de soort, hoe meer gegeerd de vogel is. Voor een Europese oehoe betaalt men al snel 500 euro. Na kerkuilen (te danken aan de Harry Potter-hype) en woestijnbuizerds (niet beschermd), komen oehoes het vaakst in volières door. Als er eentje ontsnapt is het altijd afwachten hoe de goegemeente gaat reageren. In oktober 2004 streek een volière-oehoe in de dorpskern van Arendonk neer. Het beest overleefde in eerste instantie op verwilderde duiven, maar na een tijdje schakelde hij over op de eenden uit de vijver van het rusthuis. Toen de eendjes op waren en hij ook de schoothondjes van de bejaarden aanviel, sloeg de hysterie toe. Mama’s hielden voor ‘De schrik van Arendonk’ zelfs hun kinderwagens binnen. De oehoe kreeg een item in De Laatste Show en toen hij gevangen werd, wilden mensen met hem op de foto. Via de pootring ontdekte men dat het beest Terra heette en zijn baasje uit Eindhoven kwam. De man had een emotionele band met het dier. Op diens huwelijksmis was Terra met de trouwringen aan zijn poten de kerk binnen gevlogen…

Terra leert ons dat je roofvogels best niet gevangen houdt. Als ze ontsnappen kunnen ze vaak in het wild niet overleven omdat ze het jagen zijn verleerd. Ze hongeren uit of trekken naar ge-urbaniseerde omgevingen waar ze mensen met voedsel gaan associëren en hen aanvallen. In het Nederlandse Purmerend verwondde in 2015 een “terror-oehoe” maar liefst vijftig mensen. Volgens oehoespecialist Gejo Wassink kwam dat omdat hij gewend was om op de arm van mensen te gaan zitten. “Steek je je arm niet uit, dan gaat hij gewoon op je kop zitten,” wist Gejo. En dat bleek met die scherpe klauwen niet zo’n aangename belevenis.

Dode buizerd

De oehoe in bos X voert geen aanvallen uit. Een week na Filips waarneming is hij nog steeds niet te bespeuren. Zou iets hem hebben weggejaagd? Filip komt nog eens meezoeken, maar tijdens een drie uur durende ploetertocht in een verzopen bos, zagen we enkel een merel wegduiken. “Regenweer is niet ideaal om uilen te spotten,” zegt Filip laconiek. Zijn opmerking is typisch voor ornithologen. Als je met hen op pad bent, verzinnen ze altijd wel een reden om een vogel niét te zien. Er is te veel wind. We hebben te veel lawaai gemaakt. Het is te donker. Er is nog te veel licht. We zijn te laat op het seizoen. We zijn te vroeg op het seizoen. Hun excusesarsenaal is onuitputbaar. En die ene keer dat je niét met hen op pad bent, is het gegarandeerd bingo. Op 19 februari zit er een foto van een braakbal in mijn mailbox. Een vuist groot, met een vogelkaakbeen en rattenschedel in. Afzender: Filip Verbelen. Mijn vriend heeft ook een tekstje bijgevoegd: “Er zaten om 17u twee oehoes te roesten in een boom. Pas toen ze opvlogen, zagen we hen.” Ik moet eventjes naar adem happen. Deze keer zag hij er verdomme twee op klaarlichte dag. Nadat ik de gps-coördinaten van de waarneming krijg, schiet ik in actie. Elke avond trek ik naar dezelfde plek in Bos X om de oehoe te horen zingen. De tijd dringt. De baltsperiode is bijna over. “Eens het wijfje op het nest zit, stopt het mannetje met zingen,” zegt Filip. “De moeder legt twee tot vier eieren en broedt deze alleen uit. Het mannetje zorgt voor voedsel. Na een dertigtal dagen komen de eieren uit en de jongeren blijven in de buurt van hun ouders tot in de herfst. Dus als je het nest vindt, kan je maanden lang de vogels observeren.” Ik speur de kruinen van alle bomen af en op de grond zoek ik naar vogelpoep. Dat laatste kan me helpen hun nestplaats te vinden. Spaanse wetenschappers ontdekten dat oehoes via hun uitwerpselen communiceren. Via poepplaatsen geven ze doelbewust aan waar ze baas zijn. Als de jongen uitvliegen stopt het poepen. Op vijf meter van Filips waarneming, vind ik een dode buizerd. De schrik slaat me om het hart. In Aalter werden onlangs nog jagers veroordeeld omdat ze aan een bosrand het dodelijke insecticide aldicarb hadden geplaatst. 0,7 gram is voldoende om een volwassen mens om te leggen, maar jagers willen er vooral vossen en roofvogels mee doden. Als deze buizerd werd vergiftigd, dan loopt de oehoe ook gevaar.

 Oranje ogen.

Zondag 12 maart, 10 uur ’s ochtends. Na drie weken tevergeefs zoeken is mijn hoop om de oehoe te spotten vervlogen. Ik wandel in Bos X en geniet van het klein grut rond me: mezen, boomklevers, goudhaantjes. In mijn achterhoofd ben ik er nog wel mee bezig: stél dat hij hier vanop een tak naar me zit te kijken. ‘Ach man, maak je niks wijs, hij zit al lang ergens terug bij zijn vriendjes in de Ardennen,’ zeg ik bij mezelf. Boven me hoor ik een kuifmeesje zingen. Ik neem mijn verrekijker, zoek naar de mees, maar merk in de boom ernaast een ongewoon silhouet op. Op de tak van een lork is een massieve hoop pluimen lichtjes aan het bewegen. Ik plooi m’n handen zo hard rond m’n kijker dat het bloed uit m’n vingers wegtrekt. Terwijl ik scherpstel, gebeurt het: het bovenste deel van de pluimenbol draait zich naar me toe en twee feloranje ogen kijken me staalhard aan. Een oehoe! Op 25 meter van me! Ik schrik zo hard dat ik m’n kijker laat vallen. Behoedzaam scharrel ik naar mijn fototoestel. Een oehoe kan in tegenstelling tot andere uilensoorten ook overdag goed zien, dus hij heeft me zeker opgemerkt. Ik ben dan ook verbaasd dat hij niet wegvliegt. Een kwartier lang kan ik hem probleemloos fotograferen. Met een zekere dedain blijft hij me ongeïnteresseerd aanstaren, pas als ik weg stap, komt het beest in actie. En hoe! Met majestueuze vleugelslagen, zweeft hij geruisloos over mijn hoofd heen. Z’n immense gestalte lijkt niet in deze biotoop te passen. Alsof er een olifant in je tuin zou rondwandelen, zo surreëel is het. Wanneer hij uit mijn gezichtsveld vliegt, volgt de ontlading: in opperste extase laat ik me achterover op het bladerdek vallen. De Bubo Bubo is back! Wat een rijkdom is dit voor vogelminnend Vlaanderen.

 

*Noot van de auteur: drie maanden na publicatie van dit artikel stuitte Philippe Verbelen in Bos X op twee jonge oehoes. Ze sprongen wat onhandig van de ene tak op de andere, een teken dat ze nog maar net het nest uit waren. Eén adult was in de buurt. We mogen nu met zekerheid besluiten dat Vlaanderen er een nieuw broedgeval van de oehoe bijheeft.