De ballerina van de Pyreneeën

Robert Millar was de eerste Engelstalige renner die de bolletjestrui veroverde. Hij was ook de eerste Brit die een rit in alle drie de grote rondes won. De kans dat we Millar binnen honderd jaar om deze feiten zullen herinneren is echter klein. Wellicht gaat hij de geschiedenis in als de eerste renner die zomaar van de aardbodem verdween. 

Robert is als een jonge haan. Hij paradeert graag fier voor z’n hok, maar waag het niet hem achterna te zitten.” Deze uitspraak komt uit ‘In search of Robert Millar’ van Richard Moore, een biografie uit 2007 over de beste Schotse renner allertijden. Moore heeft jaren geprobeerd om Millar te ontmoeten. Tevergeefs. Hij moest z’n biografie samenstellen met getuigenissen uit z’n omgeving, waaronder ex-ploegmaat Allan Peiper die vandaag in een Geraardsbergens koffiehuis voor me zit. Samen proberen we aan een open haard de eerste herfstkoude te verjagen en de herinnering aan Millar levendig te houden. “Het is sinds ’94 geleden dat ik Bob nog gehoord heb,” zucht Allan Peiper terwijl hij met z’n lepeltje in een groene thee roert. Vanaf 1983 vormde Peiper met Sean Yates en Robert Millar een Angelsaksische enclave in het Peugeot-team van Roland Berland. Drie buitenlanders in een groep van uitsluitend uit Fransen, dat moest wel spanningen geven. “Het klikte inderdaad niet met de rest,” lacht Peiper. “De Fransen waren zweetdieven die op ons neerkeken en zichzelf ongelofelijk au sérieus namen. De m’as-tu-vu’s? (red; heb je me gezien?) noemden we hen. Elke keer kwamen Gilbert Duclos-Lassalle en co na de koers stoefen. Heb je me zien demarreren? Heb je me dat gat zien toerijden? Heb je me zien sprinten?  We werden er helemaal gek van.”

Crème karamel

Niet enkel de taal onderscheidt de drie musketiers van de rest, ze hebben ook andere eetgewoontes.  “We waren alle drie vegetariërs,” vertelt Allan Peiper. “Wij aten bij het ontbijt onze kopjes met muesli terwijl de Fransen nog steeds hun steak met eieren verorberden. ‘Jullie met je konijnenvoer,’ spotten ze, maar wij wisten wel beter.” Millar was de meest gedrevene van het gezelschap, de Fransen trakteerden hem op een bijnaam: monsieur sans sauce. Hij stuurde ooit drie keer een salade terug omdat er een paar druppels vinaigrette op zaten. “Hij was maniakaal met z’n voeding bezig,” vertelt Eddy Planckaert die in 1987 bij Panasonic de kamer met Millar deelde. “Zo weigerde hij z’n pasta als die niet in zuiver water was gekookt. Als de kok boter, zout of olie had gebruikt, merkte Millar dat.” Peiper bevestigt. “Als z’n pasta te gaar gekookt was, was het kot helemaal te klein. Hij heeft eens zijn bord spaghetti gewoon tegen de muur gekwakt. ‘Zie je wel dat ie niet al dente is?’ riep hij naar het hotelpersoneel, wijzend naar de vochtige slierten die als lintwormen aan het behang kleefden.” Volgens de overlevering ligt een akkefietje over een dessert aan de basis van z’n breuk met Peter Post, de ploegleider van Panasonic. Post had de renners – uit budgettaire overwegingen – in een eenvoudige snackbar laten eten en dat was niet naar de zin van de Schot. Op het einde van z’n maaltijd liet Millar ostentatief z’n dessert, een crème karamel, staan. Post sprak hem hierop aan. ‘Eet je dessert op, ik heb hem betaald.’ Millar was niet onder de indruk. ‘Ik heb gegeten,’ zei hij en stoof weg van tafel. Witheet van woede heeft Post toen nog naar hem staan roepen dat hij moest terugkeren. Maar Millar bleef weg. “Dat moet je dus bij Post niet doen,” vertelt Peiper. “Z’n wil was wet.” Een maand later mocht Millar een andere ploeg zoeken.

“Robert kon geen amateurisme verdragen,” zegt Peiper. “Nooit zag ik een renner zichzelf zo goed soigneren. Hij was z’n tijd vooruit. Ik herinner me dat hij asbakken onder de poten van het bed schoof om de bloedsomloop in z’n benen te stimuleren. Zo kon ie sneller recupereren. Rust benutte hij maximaal. Na de wedstrijd kroop hij meteen in z’n bed. Als ik uit de douche kwam lag hij al met een verduisteringsmasker op z’n ogen om te pitten. “Hij was op en top perfectionistisch,” weet Planckaert. “Uit schrik om een verkoudheid op te lopen, wou hij geen zuchtje tocht in de kamer. Ik herinner me nog een snikhete dag in de Vuelta. Het raam mocht zelfs niet op een kiertje, ook al was het veertig graden. Hij leefde ook als een pater. Een grapje met hem uithalen, dat moest je dus niet doen. Het was een goeie gast, maar veel plezier heb ik niet met hem gehad.”

Robert Millar was een begenadigd klimmer, al duurde het een tijdje voor hij doorbrak. Hij stak de eerste keer z’n neus aan het venster tijdens het WK van 1980 in Sallanches, het befaamde Hinault-kampioenschap. Op een loodzwaar parcours in de Alpen reden op drie ronden van het einde nog vier renners met ‘de Das’ op kop: Michel Pollentier, Jorge Marcussen, Gianbattista Baronchelli en de compleet onbekende Robert Millar. De piepjonge Brit, 21 was hij, maakte indruk: terwijl Pollentier en Marcussen in de 17e ronde moesten lossen, slaagde hij erin om met de Italiaan Baronchelli in het wiel van de ontketende Hinault te blijven. In de voorlaatste ronde ging het licht wel uit, maar dan al is duidelijk dat er een klimtalent is opgestaan. Opvallend, Millar zijn idool is een Belg: Lucien Van Impe. “Hij imiteerde zelfs z’n kapsel: een mooie, golvende, permanent,” aldus Richard Moore. “En net als de kleine uit Mere was hij een renner met stijl. Als hij klom schudde z’n hoofd zachtjes heen en weer, perfect synchroon met het ritme van de pedaalslag. Z’n ogen waren altijd gefocust op een punt dat zich een paar meter voor z’n wiel bevond. Z’n blik leek altijd afwezig, zonder expressie. ‘The face of a hungry man’ noemde wielercommentator Phil Ligget het.”

Millar moest bij de profs een tijdje honger lijden. Pas na drie jaar had hij z’n eerste overwinning beet. Maar die zege, de 10e rit in de Tour de France van ’83, kon wel tellen. Elke wielerliefhebber die de veertig gepasseerd is, herinnert zich de legendarische Pyreneeënetappe van Pau naar Luchon nog. Het was de dag dat Sean Kelly, op dat moment de leider en een favoriet voor de eindzege, besefte dat hij nooit de gele trui zou winnen. In een loodzware etappe over de Aubisque, Tourmalet, Aspin en Peyresourde verloor de Ier meer dan tien minuten. Bij Peugeot daarentegen waren ze het delirium nabij. Pascal Simon zat comfortabel in het geel met maar liefst vier minuten voorsprong op de onbekende Laurent Fignon. En die andere Peugeot-rijder, Robert Millar, had in een beklijvend duel met Pedro Delgado de etappe gewonnen. Een dag later sloeg echter het noodlot toe: Simon viel en brak z’n linkerschouderblad. De Fransman wou echter van geen opgeven weten. Zes dagen lang verdedigde hij z’n leidersplaats tot hij in de rit naar Alpe D’Huez ontredderd opgaf en Fignon de scepter definitief overnam. Nog steeds vragen wielerkenners zich af hoe deze Tour zou verlopen zijn indien Peugeot-ploegleider Berland niet de winstkansen van Robert Millar en Steven Roche had opgeofferd om een zieltogende Simon bij te staan. Met de afwezigheid van Hinault waren er immers een dozijn kandidaten om de Tour te winnen. Het beste resultaat van Millar in de Tour was z’n vierde plaats in 1984. Sommigen beweren dat Millar een te kleine motor had om de Tour te winnen. In de Pyreneeën was hij top (hij won er z’n drie etappes) maar in de Alpen volgde steevast z’n ‘jour sans’. Al ziet Peiper nog een andere reden. “Het lag vooral aan z’n gebrekkige tijdrijderscapaciteiten. In de jaren ’80, toen de Fransen met Hinault en Fignon échte tijdritspecialisten hadden, mocht je er zeker van zijn dat de organisatoren minstens twee contre-le-montres van meer dan vijftig kilometer in het parcours staken. Soms zelfs drie. Hij maakte geen kans.”

De spooktrein van Segovia

Millar won nooit een grote ronde. Hij werd één keer vierde in de Tour, één keer tweede in de Giro en twee keer tweede in de Vuelta. Maar die laatste had hij altijd moeten winnen. De Vuelta van ’85 liep hij mis door één van de grootste combines uit de wielergeschiedenis. We schrijven 11 mei 1985. Twee dagen voor het einde heeft Robert Millar de gouden leiderstrui beet. Pedro Delgado was de grote favoriet, maar die kreeg een inzinking in de etappe over de Covadonga. Delgado staat op zes minuten, Millar moet enkel Rui Cabestany en Pacho Rodriquez vrezen die respectievelijk op één minuut en tien seconden van hem kamperen. De voorlaatste etappe van Alcala de Henares naar Segovia wordt in hondenweer gereden. Renners trekken hun regencapes aan die hun rugnummer verbergen, een niet onbelangrijk detail zal later blijken.  Aan de voet van de tweede beklimming, de Cotos, krijgt Millar een lekke band. Ploegmaats Ronan Pensec en Pascal Simon brengen hem in allerijl terug, maar moeten net voor de top hun kopman laten gaan. Hét startsein voor de Spaanse ploegen om de Schotse leider een hak te zetten. Net op het moment dat Millar komt aansluiten stuurt Cabestany vooraan in het peloton z’n jongere ploegmaat Delgado in de aanval. Hij zwijgt echter in alle talen tegen Millar en ook Rodriquez gebaart zich van kromme aas. Omdat de renners onherkenbaar op hun fiets zitten, weet Millars ploegleider Berland niet wie nog allemaal in het peloton zit. Er zijn ook geen oortjes of tv-camera’s in de wagens. En dus informeert niemand Millar dat de derde in de stand is gaan vliegen. De Schot peddelt op z’n gemak in het wiel van Cabestany en Rodriguez. Hij weet niet dat Delgado, met nog 40 km te gaan, samen met ene José Recio meer dan drie minuten voor hem uit rijdt… Terwijl hij doorheen de dennenbossen van de Sierra de Guadaramma fietst, valt er Millar echter iets op: hij ziet geen motards die de tijdsverschillen doorgeven. Op de top van de Leonas, de laatste col, schudt Rui Cabestany de hand van Millar. ‘Het mocht niet zijn, je was de beste. Deze Vuelta is voor jou,’ zegt de Spanjaard zonder een spier te vertrekken. Vijftien kilometer verder zal Millar beseffen dat Cabestany hem een Judaskus gaf. Pas op 25 km van de finish ontdekt ploegleider Berland dat Delgado voorop rijdt. Hij heeft bijna vijf minuten voorsprong. Nog anderhalve minuut erbij en Millar is de eindzege kwijt! Millar is in alle staten en vraagt aan Rodriguez, wiens tweede plaats bedreigd wordt, om mee te rijden, maar die weigert. Ook de andere renners in de kopgroep werken niet mee. Ze rijden allemaal voor Spaanse ploegen en hebben liever niet dat een buitenlander wint. De paniek bij Peugeot is compleet. Waar zijn Pensec en Simon? Waarom zijn die – ondanks het slakkentempo in het achtervolgend peloton – nog altijd niet teruggekeerd? Millar moet het alleen oplossen, maar hij zit in de tang. Als hij zich te pletter rijdt achter Delgado, zal hij een late aanval van Rodriguez niet kunnen counteren. Hij moet dus iets in reserve houden. En die gok wordt hem fataal. De klok boven de finishlijn wijst 6’13” aan wanneer Robert Millar in de hoofdstraat van Segovia verschijnt. De menigte langs de weg gaat compleet uit de bol. Maar ze juichen niet voor hem. “Périco, Périco,” schalt er uit de duizenden kelen. In de vierhonderd meter die hem resten tot de meet, verliest Millar de Vuelta. Nadien zal duidelijk worden hoe crimineel de koersdirectie te werk ging. Tijdsverschillen werden bewust niet doorgegeven. De motards die dit moesten doen, hadden die dag een ander taakje: ze dienden als gangmakers voor Delgado en Recio die in hun slipstream een gigantische voorsprong bijeen fietsten. Men ontdekt ook waarom Pensec en Simon het gat op het groepje van hun kopman niet dicht kregen. Ze werden opgehouden door een gesloten overweg. Minuten lang stonden ze daar te schilderen. Voor een trein die nooit zou komen.

Fuck Glasgow

Millar heeft in z’n carrière wel vaker pech gehad. Zo was er die rampzalige tourrit in 1988 naar Guzet Neige. Een bergrit die Millar eigenlijk niet kon verliezen. Op vierhonderd meter van de finish had hij nog twee concurrenten voor de ritzege: Massimo Ghirotto en Philippe Bouvatier. Toen die laatste de sprint inzette, moet Ghirotto meteen lossen. Millar was sterk en schoof netjes mee in het wiel van Bouvatier. Te netjes, want gefocust op het achterwiel van Bouvatier, zag Millar niet dat de Fransman de signalen van een flik verkeerd interpreteerde en de omleiding voor de volgwagens volgde. Millar reed samen met Bouvatier een parking van een hotel op, terwijl de geloste Ghirotto moederziel alleen op de finish afstormde. De Schot realiseerde zich z’n fout, keerde terug naar het parcours, maar kwam  te laat: spurtend stierf hij in het wiel van de Italiaan. Millar was de klos, maar zijn populariteit groeide. Alleen hield hij daar niet van. Dominant en alomtegenwoordig hij was op z’n fiets, zo teruggetrokken en verlegen leefde hij ernaast. Contacten met fans verliepen stroef. “Handtekeningen uitdelen haatte hij. Als ze met een mooi fotoboek afkwamen, wou hij nog wel eens moeite doen, maar als iemand zomaar een vodje papier boven haalde, dan kreeg hij het echt op z’n heupen. Hij vond dat een gebrek aan respect,” vertelt Peiper. “Hij kon ook bijzonder grof zijn. Zo beledigde hij in mij bijzijn eens een vrouwelijke douanier in de luchthaven. “What are you fuckin’ doing?” riep hij woedend, terwijl die dame z’n bagage doorsnuffelde. Ik zei toen: ‘Robert, als je nog één keer zo iemand aanspreekt, ram ik je in elkaar. Hij heeft het nooit meer gedaan.” Het duurt niet lang of Millar had de reputatie van een ongelikte beer. Tot ergernis van z’n omgeving. ‘“Fuck off,” was z’n standaardzinnetje,’ zei een manager ooit. “Dé uitdaging was om hem fuck off op een beleefde manier te laten zeggen.”

Wellicht speelt z’n afkomst mee in z’n onbehouwen gedrag. Millar groeide op in de Gorbals, de Bronx van Glasgow, één van de meest marginale buitenwijken in Europa. En daar is het leven geen lachertje. ‘Het eerste wat ik er leerde was dat wie niet snel genoeg in de boom klimt, wordt opgegeten,’ vertelt hij in een interview in ‘87. Volgens z’n eerste trainer, John Storrie, was Millar al van jongsaf een rebel. Haar tot op z’n schouders, moeite met gezag en altijd z’n eigen zin doen. Vooral z’n asociaal gedrag viel op. Terwijl op een trainingsstage iedereen rond een groot kampvuur zat, maakte Millar z’n eigen vuurtje 50 meter van de groep. “Hij was sociaal gehandicapt,” zegt Peiper. “Z’n harde jeugd in de Gorbals zal daar wel mee te maken hebben. Hij stootte eerst af uit schrik om afgestoten te worden. Uit zelfbescherming, wellicht. Hij wou niet in the picture te staan, het enige wat hem interesseerde was de ster zijn op de fiets. Contradictorisch werd Bob door z’n successen steeds populairder bij het publiek. Hoe beter hij presteerde, hoe meer aandacht. Terwijl hij eigenlijk net het omgekeerde wou.”

De pers had een vette kluif aan Millar. Want hij mocht dan niet vaak z’n mond open doen, als hij iets zei, was het bingo. Zo raakte hij de Schotten vol in het hart als hij in een interview z’n geboortestad Glasgow door de mangel haalde. “Ken je één plek op de wereld waar het overdag altijd regent, maar nooit ’s nachts? Grijs, grijs, grijs, meer valt er niet over te vertellen.’ Het levert hem de hoon van z’n fiere landgenoten op. “Toch was hij een echte Schot,” zegt Peiper. “Hij bezat bijvoorbeeld hun typische krenterigheid. Zo had ie op de achterbank van z’n wagen een grote kniptang liggen waarmee hij de  sloten aan de slagbomen van onbemande tolstations te lijf ging. Zo betaalde hij geen péage. Hij had ook een paar trucs om quasi gratis uit een parkeergarage van een luchthaven te rijden. Met behulp van een trolley regelde hij een nieuw ticketje waardoor hij enkel het minimumtarief moest betalen. Plan B was bumper tegen bumper met een andere wagen van een teamgenoot buitenrijden, zo kon hij 50% besparen. Interessant, tot op een dag een slagboom z’n voorruit verbrijzelde.”

Kluizenaar in bos

“Ach, Bob,” mijmert Peiper. “Ik zou hem graag terugzien, maar naar hem zoeken ga ik niet doen. Het is duidelijk dat hij geen contact meer met de buitenwereld wil.” Halverwege de jaren ’90 begon Millar de touwtjes met z’n omgeving door te knippen. In de herfst van ‘95 liet hij z’n vrouw Sylvie, zus van Pascal Simon, en z’n zoon in het Franse Berceney-en-Othe achter. Naar verluidt was hij op de vlucht voor de fiscus. “Plots was hij weg, zonder iemand gedag te zeggen,” aldus z’n goede vriend en buur Jack André. Hij trok naar Daventry, een boerengat in the Midlands, waar plots een mysterieuze vrouw aan z’n zijde verschijnt. Haar naam was Linda, een fan die al een tijdje tijdens wedstrijden in z’n buurt opdook.  In maart ’97 werd Millar coach van de Britse nationale ploeg. Die functie vulde hij op z’n eigenste manier in. Zonder een woord te zeggen maalde hij tussen z’n renners de oefenritten af.  In een volgwagen wou hij niet zitten, net als dat hij ook niet de behoefte voelde om veel met de renners te communiceren. Wie iets wou weten, moest het hem maar komen vragen. Small talk was er niet bij, herinnert Sean Yates zich. “Een paar minuten voor het buffet sloot, kwam hij het restaurant binnen geslopen. Zo hoefde hij niet met ons te keuvelen. Voor de rest verborg hij zich op z’n kamer. Zelfs zonnebaden deed hij – met de ramen open – alleen in z’n kamer.” In ’98 werd Millar bij de bond ontslagen, en toeval of niet, vanaf dit moment ging hij zich steeds excentrieker gedragen. Zo schreef hij zich in bij een taekwondo-club. Hij wou sterkere borstspieren kweken. De trainer kwam hem wekelijks met zijn wagen oppikken. Die mocht hem, ook al regende het pijpenstelen, nooit thuis afzetten, maar altijd een kilometer verder aan een tankstation. Z’n haar werd steeds langer, net als z’n oorbellen. En z’n publieke optredens steeds schaarser. In 2000 wist niemand nog waar Millar uithing, het enige teken van leven waren zijn fietstesten voor Procycling, een wielermagazine. Alleen viel het wel op dat er geen foto’s meer van Millar bijstonden. Op 27 augustus 2000 verscheen er een sensationeel artikel in the Sunday Mail, een Schotse tabloid. Millar zou in volle hormonale voorbereiding zijn voor een geslachtsoperatie. “Hij ziet er niet uit en heeft z’n haar in twee paardenstaartjes,” schreef een zekere Charles Lavery. Vijf dagen had de journalist met een fotograaf voor Millars huis gekampeerd. Hun ‘moment de gloire’ beleefden ze toen de garagepoort openging. “Plots stond hij daar. Hij wou niet op onze vragen antwoorden, maar we konden wel zien dat hij borsten ontwikkelde…” Millar reageerde niet in de pers. Het verhaal werd ook door niemand bevestigd. Uiteindelijk verdween het artikel ook van het internet. Was het een hoax? Best mogelijk, want twee jaar later dook Millar terug op in het openbaar. Dit keer als coach van het Schotse wielerteam op de Gemenebestspelen in Machester. Na een paar rondjes rijden trok Millar z’n T-shirt uit voor z’n collega’s. Borsten waren er niet te zien.

Case closed, dacht iedereen, tot Millar in 2003 het mysterie zelf opnieuw aanwakkerde. Hij mocht toetreden tot de Scottish Sports Hall of Fame maar stuurde z’n kat naar de ceremonie. Een kleine rondvraag bij z’n vrienden leerde dat niemand het voorbije jaar nog iets van hem had  vernomen. Ook in Daventry hadden ze Robert en Linda al maanden niet meer gezien. Toch leefde hij nog want hij bleef z’n stukjes voor Procycling insturen. Alleen wist niemand waar hij die maakt. Op dat moment werd Millar de MH370 van de wielerwereld. Overal op de planeet scheen hij op te duiken.  Een ex-prof zag hem met rood haar de Teide oprijden. Een mecanicien ontmoette hem al snorkelend in het Australische Great-Barrier-rif. En volgens een postbode uit Nottingham zwierf hij al maanden door de bossen van Sherwood.  Dat laatste zou in wielermiddens geen unicum zijn. In 1965 stopte de immens populaire Tourwinnaar Charlie Gaul met wielrennen. Hij opende met z’n vrouw een café in Luxemburg-stad, tot hij zes maanden later ineens verdween. Gaul had op een nacht z’n rugzak genomen en was gewoon de Ardense bossen ingetrokken. Bijna twintig jaar leefde hij als een kluizenaar diep in het woud. In een blokhut, volgestouwd met relikwieën maar zonder stromend water en elektriciteit, liet hij er z’n baard tot aan z’n voeten groeien. Tot hij op een blauwe maandag in 1983 plots gladgeschoren  achter de toog van z’n Luxemburgs café stond. Nooit gaf hij een woord uitleg over zijn verdwijning. Toen hij in 2005 stierf, nam hij z’n geheim mee in z’n graf. Het valt op dat er tussen klimmers een pak vreemde vogels en getormenteerde zielen zitten. Het verhaal van Marco Pantani is gekend. Maar ook de Spaanse klimmer José-Maria Jimenez stierf jong aan een cocktail van een depressie en cocaïne. En de Franse berggeit Thierry Claveyrolat schoot zich op z’n veertigste een kogel door het hoofd. Ook hij kon de strijd met zijn innerlijke demonen niet aan. Ex-wielerprof en BBC-commentator Paul Sherwen heeft een theorie: “Het valt op dat klimmers introverter zijn dan spurters. Spurters hebben die ene explosie op het einde, ze stuwen alles naar buiten. Klimmers lijden in stilte, uren lang, op hun cols. Dat vormt hun teruggetrokken karakter. Het zijn binnenvetters die hun emoties moeilijk kunnen uiten.”

Philippa

Dat Millar ooit de reden van z’n verdwijning zal onthullen, is twijfelachtig. Richard Moore, de auteur van zijn biografie, heeft er alles aan gedaan om het mysterie te onthullen. Bij vrienden en kennissen ving hij bot, maar in 2006 kreeg de journalist wél het mailadres van Millar te pakken. En na maanden aandringen gebeurde het onwaarschijnlijke: Millar wilde – via mail weliswaar- een paar vragen beantwoorden. Over z’n verdwijning schreef hij: “Ik, verdwenen? Niet echt. Gewoon verder gegaan met m’n leven en tot rust gekomen. Ik doe nu enkel nog zaken die me echt plezier verschaffen.” Toen Moore nog wat verder peuterde, volgde een kurkdroge “No more questions.” Het bleef gissen over wat er met Millar aan de hand was. Tot er op 6 juli 2007 een foto opdook.

Links: een wielrenner die zijn klimmerszweet drenkt in een Panasonic-truitje. Rechts: een dame die in een auberginekleurige pullover over straat wandelt. Deze fotocollage kregen de lezers van The Daily Mail op 6 juli 2007 op hun voorpagina te zien. De Britten verkeerden op dat moment in een wielerroes. Ze mochten in Londen de start van de Tour verwelkomen. De wielerkoorts steeg nog een paar graden als ze het artikel bij de foto lezen. Niemand minder dan Robert Millar, op dat moment de grootste Britse renner, was de dame in het paarse topje. Volgens de krant had Millar een geslachtsoperatie ondergaan. Hij, – excuseer, zij – heette nu Philippa York en zou met haar vriendin Linda in Dorchester wonen. Zou, want harde bewijzen zijn er niet. Philippa had immers geen zin om de persjongens van The Daily Mail te woord te staan. Die moesten het doen met de getuigenis van een ‘buurman’. Die kwam niet verder dan te zeggen dat ‘iedereen in het dorp weet dat Philippa vroeger een man was’ en dat ‘ze vaak te zien is op een fiets, weliswaar met lang haar onder haar helm…’

“Toen ik de foto zag, twijfelde ik geen seconde,” vertelt Peiper. “‘Hij is het,’ zei ik meteen. Z’n geslachtsoperatie verwonderde me ook niet. Robert had een vrouwelijke kant. Dat zag je aan z’n lichaamstaal. De manier waarop hij stapte, bijvoorbeeld. Hij liep altijd op de toppen van de tenen door de kamer. Dat was één en al gratie, net een ballerina. Ik herinner me ook dat vrouwen hem niet interesseerden. Jonge coureurs zijn bommen vol testosteron. Als we op stap gingen, kleedden we de meisjes uit met ons ogen. Bob niet. Ik heb hem ook nooit over seks en relaties horen praten. Daar was hij te gesloten voor. Misschien kwam dat omdat hij toen nog niet had gevonden wat hij zocht.”

Een week na de publicatie was het artikel op de website van The Daily Mail verwijderd. Was de krant te snel geweest met haar oordeel? Of respecteerde ze plots wél de privacy van de oud-renner? Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk, de Britse paparazzi zijn nu éénmaal geen koorknapen. “Ik denk dat Millar een rechtspraak tegen hen heeft aangespannen en dat ze bij elke inbreuk een schadevergoeding moeten betalen,” zegt Moore. “Normaal zou hen dat niet afschrikken, maar Millar is hier nu eenmaal geen beroemdheid zoals Cavendish of Wiggins. 99% van de Britten kent hem niet eens, dus vonden ze wellicht niet waard om hem te blijven stalken.” Een beetje research op het internet toont aan dat het koppel weinig moeite doet om zicht te verbergen. Eventjes surfen naar de Britse Witte Gids en ik kom al snel bij een koppel in de buurt van Dorchester uit. En ja, Philippa York woont samen met een zekere Linda Purr op hetzelfde adres. Er staat zelfs een telefoonnummer bij.

David Bowie

Is de jonge haan nu een flinke hen geworden? Wie zal het zeggen? Hij blijft alleszins liever op stok zitten dan voor het hok te paraderen. Richard Moore, de auteur van z’n biografie, wil ondanks de  aanwijzingen in z’n boek, niet bevestigen dat Millar nu een vrouw is. “Dat is aan Robert zelf,” zegt hij. Af en toe laat Millar in zijn kaarten kijken. In een zeldzaam mailinterview met hem, midden 2008, vertelde Millar op Cyclingnews.com dat hij één beroemdheid graag zou ontmoeten: David Bowie, de popzanger die bekend stond omwille van z’n androgyne verschijningen en biseksualiteit. En in 2005 telefoneerde hij na tien (!) jaar plots met Jack André, z’n goede buur en vriend uit Frankrijk. “Moest je me nu zien, je zou me niet meer herkennen” zei hij aan het eind van het korte gesprek. Het blijft echter intrigerend waarom zo’n sterke persoonlijkheid niet gewoon uit de kast komt met z’n verhaal. Peiper denkt dat Millar vooral z’n zoon en ex-vrouw wil beschermen. “Het moet niet leuk voor hen zijn om met wat er in de pers verscheen geconfronteerd te worden. Hoe dan ook hoop ik dat hij ooit op een dag terug contact met me opneemt. Bob was m’n vriend. Een fantastische gast met een groot hart. Wie of wat hij ook is, ik zal hem altijd graag blijven zien.”

* Op 6 juli 2017, anderhalf jaar na publicatie van dit artikel, komt Cyclingnews.com met de mededeling dat ze een nieuwe wieleranalist voor hun site hebben. Ze heet Philippa York en schreef vroeger haar stukjes onder het pseudoniem Robert Millar…

 

 

Tekst: Jeroen Denaeghel.